apr 272013
 

– IMO Blog –

logo_AIVIn dit derde stuk over het advies van de AIV over het Israelisch-Palestijnse conflict, bespreek ik nog enkele citaten uit de analyse die deze adviesraad geeft van het conflict en haar oplossing.

Het AIV schrijft:

Concluderend kan worden gesteld dat de afgelopen veertig jaar een scala aan initiatieven heeft opgeleverd om het conflict tussen Israël en de Palestijnen te beslechten. Deze plannen, akkoorden en voorstellen vertonen in het algemeen meer overeenkomsten dan verschillen. In 2002 merkte de toenmalige Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, over een vredesovereenkomst in het Midden-Oosten op: ‘There is no conflict in the world today whose solution is so clear, so widely agreed upon, and so necessary to world peace as the Israeli-Palestinian conflict.’ Tien jaar later blijken deze woorden nog even actueel als in 2002.

Dit is een veel gehoorde opvatting. Soms worden vredesactivisten aangehaald die zeggen dat als je ze een kwartiertje alleen zou laten met een gematigde Palestijn, ze er wel uit zouden zijn: een tweestatenoplossing met Jeruzalem als gedeelde hoofdstad, geen of zeer beperkt recht op terugkeer van de vluchtelingen, pre 1967 wapenstilstandslijnen als grens met enkele aanpassingen zodat de grote nederzettingenblokken bij Israel kunnen blijven in ruil voor gelijkwaardig land voor de Palestijnen. Zo simpel en toch lukt het maar niet zover te komen, hoe kan dat nou toch? Het bekende en gedeeltelijk juiste antwoord is dat extremisten aan beide kanten steeds roet in het eten gooien. Een meerderheid aan beide kanten wil wel, maar de kolonisten enerzijds en Palestijnse extremisten anderzijds torpederen ieder vredesplan dat dreigt te slagen. Voorbeelden te over.

Toch is dat niet het enige of zelfs grootste probleem. Wat een meerderheid aan beide kanten bereid zou zijn op te geven ligt nog behoorlijk ver uit elkaar. Over Jeruzalem en de vluchtelingen is men het faliekant oneens. Er zijn compromissen denkbaar, maar die kunnen pas werken als er een minimum aan vertrouwen is in de goodwill van de andere partij. En dat ontbreekt vrijwel volledig. Daarnaast is ook het doel van beide partijen radikaal verschillend, en dat is eigenlijk ook de voornaamste reden dat het vertrouwen ontbreekt. De Palestijnen willen geen tweestatenoplossing waarbij Israel als Joodse staat naast een Arabisch Palestina ligt. Men vind Joodse zelfbeschikking racistisch, men ziet de Joden niet als volk maar als religie en die hebben geen eigen staat nodig, aldus de algemene Palestijnse visie (zoals die blijkt uit opiniepeilingen, uitspraken van als gematigd bekend staande Palestijnse leiders en wat er in de media en op scholen over wordt gezegd). Er kan een binationale staat komen, waar Joden en Arabieren op voet van gelijkheid leven, maar geen staat die Joods is. Dat is althans de theorie, want in de praktijk is antisemitisme alomtegenwoordig in de Palestijnse samenleving, en lijkt een samenleven met Joden op grond van gelijkheid ondenkbaar. Er is daarbij ook geen enkele Arabische staat geweest waar Joden als minderheid op voet van gelijkheid hebben geleefd, en ook in ‘Palestina’ was dit vroeger niet het geval. En daarom is er ook nauwelijks een Israeli te vinden die hier voor is.

Voor Israel is erkenning van het legitieme recht van de Joden op zelfbeschikking een voorwaarde om in goed vertrouwen verder te kunnen en pijnlijke concessies te kunnen doen. Maar dat is voor de Palestijnen dus onbespreekbaar, en daarom geloven nog maar weinig Israeli’s dat vrede momenteel mogelijk is, en zien weinigen er het nut van in om met veel moeite en interne verdeeldheid tot gevolg de kolonisten aan te pakken. Velen zien wel in dat de nederzettingen niet goed zijn voor vrede en niet voor Israel. Velen zien in dat men de Westoever niet eeuwig bezet kan houden, ja zelfs Netanyahu heeft dit verklaard, en eerder Sharon. Maar zolang er geen enkele kans lijkt op vrede, zolang Palestijnen blijven roepen dat Haifa en Jaffa bevrijd moeten worden en alle vluchtelingen naar Palestina zullen terugkeren, zolang terroristen als helden worden geëerd en antisemitisme welig tiert, zolang ziet men even geen beter alternatief. En zolang weten de kolonisten dat zij redelijk ongestoord hun gang kunnen gaan omdat het draagvlak voor ontruimingen ontbreekt. Daarbij geloven velen dat eenzijdige concessies door het Palestijnse leiderschap niet zullen worden verwelkomd als gebaar van goede wil, maar als teken van zwakte zullen worden gezien en Palestijns geweld uitlokken. Ook daarvan zijn vele voorbeelden te vinden. En de gedane gebaren van goede wil werden door president Abbas altijd te min bevonden en beantwoord met meer eisen in plaats van een tegengebaar.

Door dit soort zaken, en door het eerder beschreven gevoel van isolement in een vijandige wereld, is het draagvlak onder Israeli’s voor concessies momenteel niet groot. Dit vertaalt zich in steun voor centrumrechtse partijen die eerst ook eens wat goodwill van de andere kant eisen voordat ze weer met concessies komen. Deze positie wordt ten onrechte verward met een principieel anti-vrede standpunt zoals sommige radikale en vaak religieus geïnspireerde kolonisten dat uitdragen. Zij worden eindeloos in reportages getoond, maar dit is een minderheid, en eerdere kabinetten hebben laten zien dat ze onder omstandigheden bereid zijn hun wil te trotseren.

Recht op terugkeer

De AIV, die uiteraard zegt een tweestatenoplossing voor te staan, spreekt zich merkwaardig genoeg uit voor het zogenaamde ‘recht op terugkeer’ van de Palestijnse vluchtelingen en meent dat dit verankerd is in het internationale recht. Daarmee verkondigt men de officiële Palestijns-Arabische positie. Men schrijft:

Het recht op terugkeer is vastgelegd in een resolutie van de Algemene Vergadering van de VN van december 1948, waarin wordt gesteld dat ‘the refugees wishing to return to their homes and live at peace with their neighbours should be permitted to do so at the earliest practicable date, and that compensation should be paid for the property of those choosing not to return and for loss of or damage to property which, under principles of international law or in equity, should be made good by the Governments or authorities responsible.’

Dit recht is later vele malen herbevestigd, onder meer in 1967 na de zesdaagse oorlog, via Veiligheidsraadsresolutie 242, en tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973, via Veiligheidsraadsresolutie 338. In beide resoluties kwamen primair andere onderwerpen aan de orde, zoals de terugtrekking van de Israëlische troepen uit bezet gebied, en zij worden algemeen beschouwd als een ‘totaalpakket’ van eisen. Intussen is onduidelijk hoeveel Palestijnse vluchtelingen daadwerkelijk willen terugkeren dan wel gebruik willen maken van enigerlei vorm van compensatie. Zeker is dat velen nog in het bezit zijn van huissleutels en soms ook eigendomspapieren van hun vroegere woningen, terwijl daarnaast vaststaat dat velen intussen elders een bestaan hebben opgebouwd. Dat laat echter onverlet dat het recht op terugkeer en de mogelijkheid via dat recht enigerlei vorm van compensatie af te dwingen in de ogen van de AIV vaststaat en tot actie zou dienen te leiden. Dat laatste geldt met voorrang ook voor de humanitaire situatie waarin veel vluchtelingen nog altijd verkeren.    

Dit is pertinent onjuist, en het is in-triest dat een orgaan met een dergelijke statuur en voorgezeten door ex-minister Korthals-Altes, zo weinig weet van internationaal recht. De geciteerde resolutie 194 is van de Algemene Vergadering, en werd door alle Arabische landen afgewezen, omdat uit de strekking te zeer een erkenning van Israel zou spreken. Deze resolutie stamt bovendien uit 1949, vlak na de Onafhankelijkheidsoorlog, en het ging dus alleen over werkelijke vluchtelingen (zowel Joodse als Arabische!) en niet hun nakomelingen. Bovendien staat er duidelijk dat het gaat om hen die met Israel in vrede wilden leven. Dat staat er niet voor niets, aldus Ami Isseroff:

Bernadotte had recommended a much stronger resolution, but his reference to a “right” of return was rejected. The original wording of his report included this wording:

“the right of the Arab refugees to return to their homes in Jewish-controlled territory at the earliest possible date… and their repatriation, resettlement and economic and social rehabilitation, and payment of adequate compensation for the property of those choosing not to return…”

(Progress Report of the United Nations Mediator on Palestine, UN Doc. A/648 (18 September, 1948)

As this wording was rejected, the framers of resolution 194 apparently rejected the notion of a “right” of return. Likewise, reference to “Arab refugees” was omitted. It could not have been accidental.

All Arab states voted against Resolution 194, because it did not establish a “right of return,” and because it implicitly recognized Israel. Arab governments and Palestinians  continued to reject resolution 194 until 1988. In that year, Yasser Arafat made a speech Recognizing Resolution 242 and implicitly accepting resolution 194. Until then, Arab Palestinians were officially not willing to “live in peace with their neighbors.” Arab governments are still unwilling to repatriate or compensate Jewish refugees, nor is such a solution contemplated in Palestinian peace proposals.

Er is dus geen recht op terugkeer, en al helemaal niet voor de miljoenen nakomelingen van de vluchtelingen. De speciaal voor de Palestijnen opgezette UNRWA hanteert bovendien soepeler regels dan de UNHCR om voor de status van vluchteling in aanmerking te komen, zodat ook mensen die elders staatsburger zijn (Jordanië, de VS) nog de vluchtelingenstatus hebben en op grond daarvan een recht op terugkeer claimen. Het AIV advies claimt (elders) dat maar weinig vluchtelingen van het ‘recht op terugkeer’ gebruik zullen maken, maar dat lijkt nergens op gebaseerd. Het recht op terugkeer is een vreselijk principieel punt voor de Palestijnen, en telkens wanneer men ook maar in de verste verte de indruk heeft dat Palestijnse leiders wat dit betreft ook maar enig compromis zouden overwegen, komen tientallen vluchtelingen- en andere organisaties in opstand, en haast de betreffende leider zich te zeggen dat het ‘recht op terugkeer’ een heilig recht is dat nooit opgegeven zal worden. Uit enquêtes blijkt dat een grote meerderheid van de bevolking hier achter staat, en veel vluchtelingen geven aan van dit recht gebruik te willen maken. Mogelijk is er enige vertekening omdat ieder afwijkend standpunt als verraad geldt, maar er is geen reden aan te nemen dat in werkelijkheid een grote meerderheid er nooit gebruik van zal maken, zeker niet wanneer het eenmaal is toegekend en men weet dat juridisch de weg open ligt op deze manier een einde aan het bestaan van Israel als Joodse staat te maken.

Arabische landen

In het verleden werden Arabische anti-Israël-standpunten wel toegeschreven aan vormen van Arabische propaganda en misbruik van de Palestijnse kwestie voor eigen Arabische interne politieke doeleinden (waaronder het rechtvaardigen van de voortduring van dictatuur en militair bestuur). Deze Arabische standpunten kwamen naar de mening van de AIV echter eerder voort uit gevoelens van rechtvaardigheid en als reactie van grote nationale verontwaardiging vanwege de verdrijving van Palestijnen uit hun oorspronkelijke woongebieden (1948-1949) en nadien door het Israëlische optreden in de bezette gebieden van 1967, de annexatie van delen daarvan (Oost-Jeruzalem en de Golan Hoogvlakte), de aanleg van Israëlische nederzettingen en het repressieve bezettingsbeleid, alsook de bouw van de ‘muur’, voor een deel achter de groene bestandslijn. Ook speelde het Arabische nationalisme en de Israëlische bezetting van wat als Arabisch grondgebied werd beschouwd een belangrijke rol.

Oftewel: de extreme anti-Israel standpunten in de Arabische wereld kwamen door de bezetting en het onrecht de Palestijnen aangedaan. Men vergeet voor het gemak even dat het anti-Joodse en antizionistische sentiment er al voor 1948 was, en ook dat Arabische landen als Jordanië vele duizenden Palestijnen over de kling hebben gejaagd. Gevoelens van onrecht mogen een rol spelen, het is naïef om die als enige of voornaamste reden op te voeren. Bovendien vinden veel Arabieren iedere vorm van Joodse zelfbeschikking, hoe beperkt ook, onrechtvaardig. over de positie van Joden in Arabische landen wordt overigens in het hele advies van meer dan 50 pagina’s met geen woord gerept. Vanwaar de behoefte om Arabische anti-Israel standpunten zo te bagatelliseren? Men doet dit zoals we hebben gezien ook bij het standpunt van Hamas en andere Palestijnse organisaties. Uit zo’n opmerking blijkt eens te meer dat van een objectief en gefundeerd advies geen sprake is.

Daarbij vindt de AIV het evenwel relevant op te merken dat alle Arabische landen bij de stemming in de AVVN in november 2012 over de resolutie inzake de VN-status van Palestina, met hun positieve stem ook hun principiële bereidheid tot erkenning van de staat Israël hebben herbevestigd. Het onderhavige Palestijnse voorstel en de besluitvorming hierover in de AVVN beoordeelt de AIV dan ook niet als negatief vanuit een oogpunt van de kansen op hervatting van het vredesproces. De uitslag van de stemming heeft geleid tot hernieuwd zelfvertrouwen van de op de gematigde Fatahpartij steunende Palestijnse Autoriteit (PA) onder leiding van Mahmoud Abbas. De PA kon met de diplomatieke overwinning in New York het gestegen prestige van Hamas, als gevolg van de recente gewapende confrontatie met Israël rond de Gazastrook, inperken. Dit is daarom gunstig, omdat de PA zich in het verleden in het Palestijnse kamp een welwillende onderhandelingspartner heeft getoond. Weliswaar was de reactie van de Israëlische regering op de bewuste stemming, zoals was aangekondigd, uiterst negatief, maar tegelijk moest zij onder ogen zien dat Israël in de VN over relatief weinig medestanders beschikte (acht lidstaten stemden met Israël tegen het Palestijnse voorstel).

Dit is weer een typisch voorbeeld van alles van Palestijns/Arabische zijde zo positief mogelijk interpreteren. Waaruit valt op te maken dat de stem voor de statusverhoging van Palestina ook een stem voor Israels erkenning is? In de tekst die president Abbas voorlas stond dat in het geheel niet vermeld, en deze bevatte sowieso geen verzoenende taal richting Israel, maar was behoorlijk fel. Het is waar dat de statusverhoging Abbas’ populariteit ten opzichte van Hamas heeft verhoogd, maar Abbas is er zeker niet inschikkelijker door geworden. Je kunt je ook afvragen wat er zo gematigd is aan de positie van Abbas de laatste jaren. Waren de Palestijnen in de jaren ’90 en in 2000 nog bereid te onderhandelen zonder allerlei voorwaarden vooraf, nu komt Abbas met de ene na de andere eis. Ik heb daar hier vaker over geschreven en dat gehekeld, en in een IPI commentaar werd onlangs terecht opgemerkt op dat juist het hele land voor vrede principe gebaseerd was op onderhandelen, waarbij vast stond dat Israel vrede wilde en de Palestijnen land, maar de daadwerkelijke uitruil en precieze invulling aan de onderhandelingstafel plaatsvindt. Nu willen de Palestijnen hun deel alvast hebben, om dan in onderhandelingen te bezien in hoeverre men ook aan Israels wensen tegemoet zal komen. Overigens is op het land voor vrede principe best een en ander aan te merken; zo lijkt mij vrede iets dat beide willen hebben en gaat het om wederzijdse erkenning van elkaars legitieme rechten, maar het is nou eenmaal vanaf 1967 het leidende principe geweest van de internationale gemeenschap en dan is het een beetje raar dat de AIV dat eventjes overhoop gooit en de Palestijnse ‘alleingang’ onvoorwaardelijk steunt.

Ratna Pelle

 

Share