Jeruzalem

Laatste update 17-9-2012

Klaagmuur in Jeruzalem
De Oude Stad van Jeruzalem: het Joodse Kwartier met de Klaagmuur, daarachter rechts de Al Aqsa moskee; links ligt het moslimkwartier (bron: Mordechai Ben-Menachem op Think Israel).


Zowel de joden als de moslims als de christenen claimen een religieuze band met Jeruzalem te hebben, en deze stad vormt dan ook een belangrijk onderdeel en breekpunt in het Israëlisch-Palestijnse conflict.

Inhoud:


Jeruzalem in de Oudheid

Volgens de Bijbel zouden de Israëlieten rond 1200 voor Christus in Kanaän zijn aangekomen, en circa 1000 voor Christus zouden zij onder leiding van koning David de toenmalige gefortificeerde stad Jebus hebben veroverd op de inwoners, die Jebusieten werden genoemd. De stad werd onder de naam Jeruzalem hoofdstad van het koninkrijk Israël. Jeruzalem is Hebreeuws voor “Stad van Vrede” (Ir-Shalom). De Tempelberg zou de plek zijn geweest waar Abraham zijn zoon Isaac wilde offeren, en koning David liet de Ark van het Verbond hierheen overbrengen, waarna zijn zoon Solomon er de eerste Joodse tempel liet bouwen. Drie keer per jaar gebood de Joodse wet (de Thora) opgang naar Jeruzalem tijdens de hoge feesten, en drie keer per dag moesten (en moeten) religieuze Joden in de richting van Jeruzalem bidden. De stad wordt 700 keer genoemd in de Joodse Bijbel (de Tenach).

Na koning Solomon werd het koninkrijk in tweeën gesplitst, met Samaria als hoofdstad van het noordelijke koninkrijk Israël (waar een alternatieve tempel werd opgericht), terwijl Jeruzalem hoofdstad bleef van het kleinere zuidelijke koninkrijk Judea. Tijdens de Babylonische inval in 586 voor Christus werden de tempel en Jeruzalem verwoest, verdween de Ark en werden de Joden naar Babylon afgevoerd. Na de Babylonische ballingschap in de zesde eeuw voor Christus, mochten de Joden naar Judea terugkeren, maar werd hun land een provincie onder eerst Perzische heerschappij en later Griekse en Romeinse heerschappij. Er werd een nieuwe, kleinere tempel gebouwd op de Tempelberg (voltooid in 515 voor Christus), die door koning Herodes vanaf 20 voor Christus fors werd uitgebreid. In het jaar 70 werd deze tweede tempel vernietigd tijdens de Joodse opstand tegen de Romeinen. In het jaar 135 werd na een nieuwe opstand het gebied door de Romeinen hernoemd in Syria Palestina, naar de Filistijnen die eerder in de kuststrook hadden geleefd. Jeruzalem werd vernield, de herbouwde stad werd door de Romeinen Aelia Capitolina genoemd, en Joden werd de toegang tot de stad verboden. Een half miljoen Joden zouden tijdens de opstand zijn vermoord.

Na het verlies van hun hoofdstad en land, ontwikkelden de Joden in hun eeuwenlange diaspora het rabbijnse jodendom, waarin de val van en het verlangen naar Jeruzalem één van de centrale elementen werd. Zo werd bij Joodse bruiloften een glas gebroken om de verwoesting van de tempel in Jeruzalem te symboliseren, en moest de bruidegom een belofte afleggen om Jeruzalem nooit te vergeten. Na een Joods feest nam men afscheid met de wens “volgend jaar in Jeruzalem”. Desondanks was een terugkeer voor de meesten geen serieuze optie, uit praktische redenen en omdat verschillende heersers het verboden en onmogelijk maakten, maar ook omdat het rabbijnse jodendom de verbanning uitlegde als een straf van God, die pas zou worden opgeheven met de komst van de Messias.

Archeologische vondsten hebben niet bevestigd dat de Israëlieten van buitenaf kwamen, maar suggereren eerder dat ze een inheems volk uit het gebied zelf waren. Onduidelijk is ook of de verschillende ballingschappen en verdrijvingen het gehele volk betroffen of vooral de bovenste lagen ervan.


Jeruzalem als centrum van de wereld op een Europese kaart uit 1585 (bron: Archeological Center).

Jeruzalem in christelijke en islamitische handen

In de loop der tijd keerden weer Joden terug naar Jeruzalem. In de Byzantijnse periode (324-638) werden veel christelijke kerken gebouwd, waaronder de Grafkerk, en na de verovering door de Arabieren in 638 kwamen er moskeeën, o.a. op de Tempelberg de befaamde Rotskoepel en de Al Aqsa moskee. Op de plaats van de Rotskoepel zou vroeger de tweede joodse tempel hebben gestaan, en op de plaats van de Al Aqsa moskee een christelijke kerk. Onder de christenen en moslims zullen zeker ook Joden zijn geweest die zich tot deze religies hebben bekeerd, vrijwillig of onder dwang. De aantallen zijn onbekend.

Zowel christendom als islam zijn geïnspireerd op het Jodendom en pretenderen de eigenlijke voortzetting daarvan te zijn, nadat de meeste Joden Jezus niet als de Messias c.q. Mohammed niet als de laatste profeet hadden geaccepteerd. De religieuze claims van deze godsdiensten liggen dan ook in het verlengde van de eerdere Joodse claim op Jeruzalem als hun heilige stad. Voor de christenen is dit vooral gebaseerd op het optreden, sterven en herrijzen van Jezus in Jeruzalem. Voor de moslims, die geen directe historische band met de stad hadden (Jeruzalem wordt in de Koran niet vermeld), is dit gebaseerd op een interpretatie van het verhaal dat Mohammed van hieruit naar de Hemel zou zijn opgestegen. (Hij had op een gevleugeld paard een nachtelijke reis gemaakt naar “de verste moskee” – echter in Jeruzalem stond toen nog geen moskee.) Soms wordt beweerd dat Jeruzalem de ‘derde heilige stad’ is voor moslims, maar dit lijkt een recente en politiek geinspireerde claim. (Voor met name shi’ieten wordt bv. ook Najaf in Irak genoemd als derde heilige stad.)

Onder de islam werden joden en christenen in Jeruzalem en elders geaccepteerd als dhimmi’s, een soort tweederangs burgers voor wie speciale wetten, verboden en belastingen bestonden. In 1099 werd Jeruzalem ingenomen door de Europese Kruisridders, die de stad en het Heilige Land na een oproep van de Paus heroverden voor het christendom. Onder joden en moslims werd een slachtpartij aangericht. De Kruisridders bleven tot 1187, toen de legers van de Koerdische moslim Saladin de stad veroverden. Saladin nodigde de joden uit om terug te keren. De Kruisridders slaagden er niet in Jeruzalem opnieuw te veroveren, maar de stad werd in de daaropvolgende eeuwen nog geregeld aangevallen, o.a. door de Tartaren en de Mongolen, waarbij de stadsmuren werden afgebroken. In 1260 veroverden de Mammelukken uit Egypte de stad, en hielden haar tot de komst van de Ottomanen in 1516. De Ottomanen herbouwden de stadsmuren en vele andere bouwwerken, maar later werd de stad lange tijd verwaarloosd. Het Ottomaanse Rijk hield stand tot 1917, met een korte onderbreking tussen 1831 en 1840, toen de Egyptenaren zich losmaakten van de Ottomanen, het gebied bezetten en moderniseringen doorvoerden, en joden en christenen meer rechten gaven.

De macht van de Ottomanen was aan het afkalven in de 19de eeuw, en alleen met Europese steun konden ze het gebied terugveroveren. De Europeanen kregen er zo een voet aan de grond, en konden er handelsposten vestigen, alsmede nieuwe christelijke en joodse gemeenschappen stichten. Het gebied moderniseerde langzaamaan en werd toegankelijker, mede door de aanleg van verharde wegen en een spoorlijn. Joden uit Europa en Noord-Afrika trokken in toenemende mate naar Jeruzalem. In 1845 waren de joden al de grootste religieuze groep en 10 jaar later vormden ze de meerderheid. Geleidelijk vestigden zich ook nieuwe gemeenschappen buiten de oude stadsmuren, en richtte de Joodse gemeenschap een ziekenhuis en bibliotheek op. De spoorlijn van de kust naar Jeruzalem die eind 19de eeuw werd aangelegd, maakte de stad beter bereikbaar voor immigranten, die zich vooral in nieuwe Joodse wijken buiten de stadsmuur vestigden. In 1914 vormden de Joden driekwart van de bevolking van Jeruzalem van 60.000 zielen. De meeste nieuwkomers waren tsaristisch Rusland ontvlucht, maar er waren ook gemeenschappen van Jemenitische Joden.


Jeruzalem in de vroege 20ste eeuw: er is nog weinig bebouwing buiten de Oude Stad. Rechtsonder de Olijfberg, linksboven het huidige West-Jeruzalem, rechts van het midden de Tempelberg met de rotskoepel en Al Aqsa moskee (bron: Historic Cities).


De klassieke indeling van Jeruzalem in 4 wijken stamt uit de vroege 19de eeuw (bron: Etsel op InfoNu). Tot 1967 was er bij de Klaagmuur nog een vijfde wijk, de kleine Marokkaanse wijk.

Jeruzalem onder het Britse Mandaat

In 1917, tijdens de Eerste Wereldoorlog, trokken de Britten Jeruzalem binnen. Het Ottomaanse Rijk, dat partij had gekozen voor de centralen (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije) werd in 1920 ontbonden, en de pas opgerichte Volkenbond gaf het Palestijnse mandaatgebied aan Groot-Brittannië om daar een Joods nationaal thuis te vestigen. Het Britse bestuur richtte daartoe Joodse en Arabische bestuursorganen op in het mandaatgebied, maar de Arabieren weigerden grotendeels hun medewerking.

Vanaf 1920 waren er meermaals Arabische rellen en opstanden in Jeruzalem en andere plaatsen, die honderden mensen het leven kostten. De rellen waren vooral een verzet tegen de Joodse immigratie. De Britten hoopten het verzet in te kapselen door één van de fanatiekste leiders ervan, de jonge Hai Amin al-Hoesseini, tot moefti van Jeruzalem te benoemen. Al-Hoesseini, door zijn afgebroken opleiding feitelijk niet gekwalificeerd voor de positie van moefti, trok alle macht naar zich toe en zette tegenstanders buiten spel. Hij kreeg de macht over tal van Arabische en islamitische instituties in Jeruzalem, waaronder de Hoge Moslimraad en de islamitische rechtbanken in Palestina. Hij ontwikkelde zich zo tot de belangrijkste politieke leider van de Palestijnse Arabieren tot aan de Tweede Wereldoorlog, en liet zich – in weerwil van de islamitische traditie – ‘groot-moefti’ en ‘excellentie’ noemen. Leiders van meer gematigde clans dreigde hij tot afvallige moslims te verklaren. Hij probeerde het belang van Jeruzalem voor de islam op te waarderen, o.a. door de Rotskoepel van een goudgele bedekking te laten voorzien en de Al Aqsa moskee te restaureren. Hij won daarmee aanzien en Arabische en islamitische steun voor zijn verzet tegen de Zionisten. In de jaren ’30 zocht hij tevens steun bij Italië en Duitsland en lobbyde ook bij de Amerikanen en de Fransen om zich tegen het Joods nationale thuis in Palestina te keren. Italië erkende in 1940 hem achter de schermen te hebben gesponsord en Duitsland verleende incidentele steun aan de moefti.

 
Joden biddend bij de Klaagmuur, ergens tussen ca. 1900 en 1946 (bron 1 en 2)

Eén van de brandpunten in het conflict was de Klaagmuur, de westelijke muur van de Tempelberg, die als laatste zichtbare restant van de oude Joodse tempels op de berg de meest heilige plek was waar Joden tot hun God konden bidden. De muur was vanaf de dertiende eeuw in handen van de islamitische Waqf die de Tempelberg beheerde, en tijdens het Britse mandaat probeerden de zionisten tevergeefs hem over te kopen. De toegang erheen liep door de Marokkaanse wijk en was smal. Al in 1887 en in 1914 waren er voorstellen om de Marokkaanse wijk aan de Joden te verkopen en te slopen, waarna het gebied als tuin zou worden ingericht. Joden mochten bij de Klaagmuur bidden maar er waren allerlei restricties aan verbonden, zoals dat zij niet op de shofar (religieuze hoorn) mochten blazen en niet luidruchtig mochten zijn. De status quo die de Britten er in 1917 hadden aangetroffen mocht niet worden veranderd. In de jaren 1920 kwamen de Joden hier steeds meer tegen in verzet, en brachten bankjes, een scherm dat mannen van vrouwen moest scheiden en andere attributen naar de Klaagmuur. De moslims klaagden daarover bij de Britse autoriteiten en de Joden werd gesommeerd een en ander te verwijderen, maar brachten de attributen een poosje later toch weer mee. Ondertussen hitste de moefti de moslimbevolking op tegen de Joden en verspreidde het gerucht dat zij uit waren op vernietiging van de Al Aqsa moskee om er hun oude tempel te herbouwen. Moslims bekogelden de Joden bij de Klaagmuur geregeld met stenen vanaf de hoger gelegen Tempelberg. Ook werd de mythe verspreid dat de Klaagmuur ook heilig was voor moslims. Mohammed zou hier zijn halfpaard hebben vastgebonden voordat hij ten hemel steeg. Al-Hoesseini zette een propaganda-campagne op om deze claim te bestendigen, evenals de bewering dat de Al Aqsa moskee tegen de Joden beschermd moest worden. Een en ander leidde tot grote rellen in 1929, waarbij een opgehitste Arabische menigte een pogrom hield door Joodse wijken in Jeruzalem. Tientallen Joden werden gedood en honderden gewond. Ongeveer de helft van de inwoners van de Joodse wijk vluchtte weg uit de oude stad. Een Britse commissie die de zaak onderzocht gaf de Arabieren gelijk en concludeerde dat de Klaagmuur voor zowel Joden als moslims heilig was.

Tijdens de Arabische opstand van 1936-1939 vluchtte wederom een groot deel van de Joodse bevolking uit de oude stad vanwege Arabische aanvallen. Ook liet de moefti veel tegenstanders van rivaliserende clans uit de weg ruimen. Uiteindelijk vaardigden de Britse autoriteiten in 1937 een arrestatiebevel tegen hem uit, maar de moefti verschuilde zich op de Tempelberg, waar de Britten hem niet durfden op te pakken vanwege moslimsentimenten en gevoeligheden. Van hieruit vluchtte de moefti in vermomming naar het buitenland. In reactie op het Arabische geweld voerde de radicale Irgoen groep (een afsplitsing van de Haganah) tussen 1937 en 1939 tientallen terreuraanvallen uit op Arabieren en Britse soldaten, die tot enkele honderden doden leidden.

Nog tijdens de opstand onderzocht een Britse commissie de oorzaken ervan en stelde in 1937 voor om het resterende mandaatgebied op te delen in een kleine Joodse en een grotere Arabische staat, waarbij onder meer het gebied rond Jeruzalem onder Brits of internationaal bestuur zou komen. Nadat de Arabieren dit plan resoluut hadden afgewezen, limiteerden de Britten vanaf 1939 de Joodse immigratie sterk. Via illegale immigratie, waarbij de Irgoen een grote rol speelde, bereikten tijdens de Tweede Wereldoorlog nog duizenden Joodse vluchtelingen uit Europa het mandaatgebied.

Sinds Jeruzalem een gemeente was geworden in 1877, was de burgemeester een moslim, hoewel de Joden meer dan de helft van de bevolking uitmaakten. De gemeenteraad bestond onder het mandaat uit 6 Arabieren en 6 Joden, waaruit de Britten een Jood en een christen tot loco-burgemeester benoemden. Toen de burgemeester van Jeruzalem in 1944 overleed, eiste de Jewish Agency de post op. De Britten verzonnen als comprimis een roulatie-systeem, maar de Arabieren weigerden dit en boycotten de gemeenteraad. Omdat hierdoor geen vereist minimun aantal raadsleden meer aanwezig was, ontstond een onwerkbare situatie en namen Britse functionarissen het bestuur van de stad over tot het einde van het mandaat.

De afwijzing van elk compromis door de Arabieren, en een lange reeks van bomaanslagen door met name de Irgoen vanaf 1946, waaronder de aanslag in juli 1946 op het King David hotel waar het Britse hoofdkwartier gevestigd was, leidden mede tot het Britse besluit om haar mandaat terug te geven aan de Verenigde Naties. De bomaanslag op King David was bedoeld om gevoelige documenten te vernietigen, die de Britten eerder hadden geconfisceerd tijdens een inval bij de Jewish Agency, maar kostte 91 mensen het leven doordat de voorafgaande bommelding niet werd doorgegeven.

In november 1947 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een plan aan om het Palestijnse mandaatgebied in 8 gebieden op te delen: 3 gebieden zouden een Joodse staat vormen en 4 gebieden een Arabische staat, die met corridors onderling verbonden zouden zijn. Beide staten zouden een economische unie moeten vormen. Jeruzalem en omgeving (inclusief Bethlehem) zou een ‘corpus separatum’ vormen, onder internationaal bestuur. Nadat de Arabische partijen het plan verwierpen, brak er een burgeroorlog uit. Joodse gemeenschappen en bevoorradingskonvooien werden aangevallen door Arabische groepen, en zowel de Arabieren als radicale Zionistische groepen voerden aanslagen uit op burgerdoelen en op het Britse bestuur. De Arabieren blokkeerden daarbij Jeruzalem en dreigden de Joodse bevolking daar (inmiddels ongeveer 100.000 mensen, een zesde deel van de Joodse bevolking in het mandaatgebied) uit te hongeren. De blokkade van Jeruzalem was begin april 1948 tijdelijk doorbroken door de Haganah, maar duurde daarna voort tot de zomer van 1948. Op 13 april 1948 werd een groot medisch konvooi op weg naar het Hadassah ziekenhuis door Arabieren in de wijk Sheikh Jarrah aangevallen en compleet vernietigd. Alle tachtig mensen, waaronder veel medisch personeel kwamen om, waarbij velen levend verbrandden.


 Joden ontvluchtten de Oude Stad via de Zion Poort in 1948 (bron: Jerusalem Post).

Jeruzalem in 1948

De Britten trokken zich in mei 1948 terug en Israel riep op 14 mei een onafhankelijke staat uit, die meteen werd aangevallen door de Arabische buurlanden. Diezelfde maand bezetten Jordaanse troepen de oude stad van Jeruzalem en verdreven de Joodse bevolking daar naar West-Jeruzalem, dat nog steeds belegerd werd. In juli werd West-Jeruzalem door de Haganah ontzet, maar deze slaagde er niet in de oude stad in te nemen. De val van de oude stad van Jeruzalem had een grote symbolische waarde voor beide partijen, en leidde tot bittere controverses binnen Israël. De Joodse bevolking van de oude stad was niet zionistisch en zeer religieus, en had weinig gedaan om zichzelf te verdedigen (dit in tegenstelling tot de kibboetsen, waar de bewoners zij aan zij met de Haganastrijders vochten). Toch was Jeruzalem een belangrijk symbool voor de zionisten: de stad symboliseerde niet alleen de Joodse religie en antieke geschiedenis maar ook het verlangen naar vrijheid en onafhankelijkheid. Naast de oude stad veroverde Jordanië ook Mount Scopus, waar het Hadassah ziekenhuis en de Hebreeuwse universiteit zijn gelegen, en dat in het wapenstilstandsakkoord een Israëlische enclave werd. Buiten de oude stad en Mount Scopus behielden beide partijen in grote lijnen hun posities tijdens de oorlog van 1948.

In april 1949 werd de wapenstilstand gesloten tussen Israël en Jordanië. Jeruzalem bleef gedeeld, middels muren en prikkeldraad versperringen dwars door de stad. Israël riep West-Jeruzalem uit tot haar hoofdstad, en Jordanië annexeerde in 1950 het oosten van de stad inclusief het oude centrum. De meeste Joodse eigendommen en heilige plaatsen werden vernield, en Joden werd de toegang tot de Klaagmuur ontzegd ondanks afspraken daarover in het wapenstilstandsakkoord. Jordanië gebruikte zelfs grafstenen van de Joodse begraafplaats op de Olijfberg voor het plavijen van wegen. De VN heeft deze zaken nauwelijks veroordeeld, in contrast tot talrijke veroordelingen van Israël. Ook hield Jordanië zich niet aan de afspraken die over Mount Scopus waren gemaakt. Volgens de regeling mocht Israël er iedere veertien dagen een konvooi heensturen onder VN bescherming. In de praktijk stond Jordanië dit vaak niet toe, en zijn de universiteit en het ziekenhuis aldaar gesloten en in West-Jeruzalem herbouwd.

Jeruzalem tussen 1948 en 1967

De VN had gefaald in haar streven om Jeruzalem als ongedeelde stad onder internationaal bestuur te plaatsen. Hoewel zij zich aanvankelijk tegen de deling bleef verzetten (in december 1949 werd opnieuw een resolutie aangenomen die voor internationalisatie pleitte), legde zij zich hier uiteindelijk min of meer bij neer. Overigens hebben niet alleen de acties van Israël en de Arabieren, maar ook de Britten de VN tegengewerkt bij haar streven naar internationalisatie van Jeruzalem. In 1949 vond de eerste Knesset sessie plaats in West-Jeruzalem, maar de feestelijke opening werd geboycot door de meeste Westerse landen, waaronder de VS, Frankrijk en Groot-Brittannië. Dit was het begin van een diplomatieke impasse tussen Israël en het Westen wat betreft Jeruzalem. Vanaf het begin werden de Israëlische aanspraken ook op dit deel van de stad ter discussie gesteld. In december 1949, kort na de VN resolutie, verklaarde Israël Jeruzalem tot haar hoofdstad, maar dat werd niet erkend door de VS, GB en Frankrijk. Zij weigerden om in Jeruzalem zaken te doen met Israëlische politici of andere zaken te doen die de status van Jeruzalem als hoofdstad zouden bevestigen, maar ondernamen verder weinig actie tegen de de facto deling van de stad. Israël en Jordanië onderhandelden aanvankelijk verder over een vredesakkoord en zelfs overhandiging van een deel van de oude stad aan Israël, maar daar kwam niets uit en in 1951 werd koning Abdullah vermoord in Jeruzalem, waarschijnlijk door kringen rond moefti Al Husseini.

Kort na Israël annexeerde Jordanië haar helft van de stad, samen met de ook in 1948 veroverde Westelijke Jordaanoever. Hoewel ook dit niet werd erkend door de internationale gemeenschap (met uitzondering van GB en Pakistan) riep dit minder weerstand op, mede omdat Jordanië Jeruzalem niet tot hoofdstad verklaarde. De consuls uit de meeste landen hielden echter vast aan de officiële VN positie dat Jeruzalem geïnternationaliseerd moest worden, en accepteerden alleen de lokale autoriteiten, niet de Israëlische en Jordaanse. De consulaten hielden bijvoorbeeld direct contact met hun thuislanden, zonder tussenkomst van Israël of Jordanië. De VS ging zelfs zover dat het andere landen ervan weerhield hun Israëlische ambassade in Jeruzalem te vestigen. Toen Israël het ministerie van buitenlandse zaken in 1953 naar Jeruzalem verhuisde, weigerde de VS aanvankelijk – en in navolging van haar alle Westerse diplomaten – om Israëlische politici in Jeruzalem te ontmoeten, en was de minister van buitenlandse zaken genoodzaakt naar Tel Aviv te komen voor overleg met buitenlandse ambassadeurs. Deze maatregel werd vrij snel afgeschaft, maar de meeste ambassades bleven in Tel Aviv. Halverwege de jaren ’60 was Nederland het enige Westerse land met een ambassade in West-Jeruzalem.

Israël en Jordanië gingen verschillend om met hun deel van de stad. In West-Jeruzalem werd flink gebouwd en werden allerlei Israëlische instituties gevestigd. De bevolking groeide van 100.000 tot bijna 200.000 inwoners. Hoewel Jordanië in het openbaar vaak verklaarde hoe belangrijk de stad voor haar was, werd in Oost-Jeruzalem weinig gebouwd en raakten delen zelfs in verval. Instituties die voorheen in Jeruzalem stonden werden naar Amman verplaatst. Jordanië wilde bovendien het Palestijnse nationalisme niet te zeer aanwakkeren, waarvan Jeruzalem het centrum was. Met name sympathisanten van Al Husseini protesteerden tegen het Hasjemitische leiderschap dat in hun ogen Jeruzalem verwaarloosde. In de jaren ’50 won het zogenaamde pan-Arabisme onder Nasser ook in Jordanië aan populariteit, en dat leidde tot rellen in Jeruzalem en zelfs Britse interventie in Jordanië om een coup te voorkomen. Onder druk van Palestijnse nationalisten werd toestemming gegeven voor de samenkomst van een ‘Palestijns Congres’ in 1964. Hier werd in feite de PLO opgericht.

Bijna alle christenen woonden in het door Jordanië bestuurde deel van Jeruzalem, maar hun aantal daalde flink: van ruim 31.000 in 1946 tot 13.000 in 1967. Dit had zowel te maken met een gematigd anti-christelijk beleid als met afnemende economische mogelijkheden. Hadden christenen onder het Britse Mandaat vaak goede posities in het openbare leven, onder Jordanië nam hun invloed sterk af. De verschillende christelijke stromingen hadden geregeld onenigheid over hun privileges en invloed in het bestuur van de christelijke heilige plaatsen.

Jeruzalem van 1967 tot 1980: herenigd maar toch verdeeld

Israël veroverde Oost-Jeruzalem tijdens de Zesdaagse Oorlog, nadat Jordanië haar oproep zich buiten de oorlog te houden had genegeerd. Jordanië bombardeerde doelen in West-Jeruzalem en Israël. Een week eerder had Jordanië ermee ingestemd dat haar troepen onder Egyptisch commando kwamen. Israël besloot bijna direct om de Israëlische soevereiniteit uit te breiden naar Oost-Jeruzalem, waarmee ze het de facto annexeerde. Daarbij werden ook de gemeentegrenzen verruimd. De herenigde stad had nu 268.000 inwoners, waarvan 197.000 Joden en 71.000 Arabieren. De Arabieren van Oost-Jeruzalem konden kiezen tussen het Israëlische staatsburgerschap (wat de overgrote meerderheid afwees) of een identiteitskaart die hen een verblijfsvergunning bood en recht op sociale voorzieningen, vrijheid van reizen door Israël en gemeentelijk stemrecht. Die rechten vervallen echter als ze zich buiten Jeruzalem op de Westoever vestigen. Een van de eerste dingen die Israël deed was het slopen van de kleine maar oude Marokkaanse wijk, om voor de Klaagmuur een groot plein te creëren. Ook werd voortvarend de vervallen oude Joodse wijk gerestaureerd en opnieuw met Joden bevolkt. Onder Jordaans bestuur hadden duizenden Arabieren hier hun intrek genomen nadat de Joodse inwoners waren verdreven, en Israël deed in feite het omgekeerde en zette in 1968 zo’n 6.000 Arabische bewoners eruit, zich beroepend op eigendomsrechten van voor 1948. Veel synagoges die door de Jordaniërs verwoest waren werden in hun oude luister hersteld.

Strijd om de stad tussen Joden en Arabieren

Teddy Kollek, Jeruzalems burgemeester van 1965 tot 1993, zette zich in voor hereniging van de stad en toenadering tussen Joden en Arabieren, maar onder zijn bestuur werden ook grote stukken land in Oost-Jeruzalem onteigend om er nieuwe Joodse wijken op te bouwen. Een ring van Joodse wijken werd gebouwd om het noorden, oosten en zuiden van de stad. Het doel hiervan was naast het verschaffen van huisvesting ook om de Joodse claim op de stad te versterken. Tegelijkertijd was het voor Arabieren moeilijk om aan een bouwvergunning te komen. Volgens Betselem werden tussen 1967 en 1995 bijna 65.000 woningen gebouwd voor Joden en nog geen 9.000 voor Arabieren. Ook op andere gebieden werden de Arabieren achtergesteld, en de Arabische wijken werden slechter onderhouden. Slechts 6% van het gemeentelijke budget werd uitgegeven aan de Arabische sector, terwijl Arabieren 28% van de bevolking uitmaakten. Desondanks werden onder het beleid van Teddy Kollek de voorzieningen voor de Arabieren in Oost-Jeruzalem flink verbeterd. Er kwam een rioleringstelsel en waterleidingsysteem, nieuwe klinieken en parken en tuinen, en de Arabische wijken en inwonertal groeiden.

Tegelijkertijd boycotten de Arabische inwoners de verkiezingen en weigerden zij het hun aangeboden Israëlische staatsburgerschap. Wel kregen ze Israëlische identiteitskaarten maar zij bleven Jordaans staatsburger. Slechts circa 10% ging gemiddeld stemmen, en zij stelden zich ook niet verkiesbaar als gemeenteraadslid. Ook uit religieuze hoek was er verzet van de Arabieren tegen Israëls bestuur. Zij richtten een moslimraad op en weigerden de Israëlische autoriteiten te gehoorzamen. Hieronder viel bijvoorbeeld de islamitische religieuze rechtbank van Oost-Jeruzalem, die onafhankelijk bleef en niet werd gelieerd aan de religieuze rechtbanken van Arabieren in Israël. Israël legde zich hier schoorvoetend bij neer, net als bij de weigering van de scholen om het Israëlisch-Arabische lesprogramma over te nemen. Zowel het religieuze recht als het schoolsysteem bleven onderdeel van het Jordaanse systeem van voor 1967.

De Palestijnse Arabieren richten zich vooral naar de PLO, Arafats Fatah en kleinere radicalere terroristische groeperingen. Al deze groeperingen stonden de ‘gewapende strijd’ voor en pleegden aanslagen. In 1968 kwamen bij een bomaanslag tien mensen om in Ben Yehuda Straat in West-Jeruzalem. In 1969 braken serieuze rellen uit nadat een Australische protestantse fanaat de Al Aqsa Moskee in brand had gestoken. Aanslagen, rellen en Israëlische repressie vormden vanaf toen vaste ingrediënten in de geschiedenis van Jeruzalem.

Christenen in Jeruzalem

De positie van de christenen verbeterde met het Israëlische bestuur over de oude stad na 1967, ook omdat zij in de gedeelde stad van elkaar gescheiden leefden en nu herenigd waren. Onder Israëlisch bestuur werden alle religieuze vrijheden en toegang tot heilige plaatsen gewaarborgd en werd de stad bovendien toegankelijker voor christelijke pelgrims en toeristen.

Was de christelijke gemeenschap onder Jordaans bestuur gehalveerd (van 25.000 tot 12.600), onder Israëlisch bestuur groeide de gemeenschap weer licht en is sindsdien stabiel op ruim 14.000 mensen, ongeveer 2% van de inwoners. De grootste groepen zijn de Grieks Orthodoxen en de Rooms Katholieken. Door hun geringe aantal is de macht en de invloed van de verschillende kerken in Jeruzalem verminderd, en richtte men zich meer en meer op het behoud van de eigen privileges en beheer van eigendommen, en steeds minder op het willen meebeslissen over de toekomst en bestuur van de stad. Desondanks hebben de diverse kerken nog steeds een behoorlijke invloed en bezitten ze veel onroerend goed in de stad; zelfs de grond waarop de Knesset is gebouwd is in christelijke handen.

Israël had aanvankelijk de beste contacten met de Armeense kerk, maar deed ook haar best de Grieks orthodoxen en de katholieken te vriend te houden. De verschillende stromingen bestrijden elkaar soms heftig en er is veel onderlinge rivaliteit, maar ook binnen o.a. de Armeense kerk waren er vaak conflicten. De christenen ‘Arabiseerden’ steeds meer (een groter percentage was Arabisch en het aantal buitenlandse christenen nam af), en onder de Palestijnse christenen waren een aantal prominente nationalisten die o.a. de eerste Intifada steunden. Dit zette de verhoudingen met Israël op scherp. Begin jaren ’90 verbeterde de relatie met het Vaticaan, en in 1994 werden officiële diplomatieke betrekkingen aangeknoopt. Het Vaticaan tekende in 2000 tevens een akkoord met de Palestijnse Autoriteit, waarna de paus het ‘Heilige Land’ bezocht. Dit riep vervolgens echter weer jaloezie op bij de Grieks orthodoxen, die zich ergerden aan de positie van de katholieke kerk als hoeders van de christelijke heiligdommen.

De Tempelberg

Onder Israëlisch bestuur konden zowel moslims als christenen en toeristen van over de hele wereld de Tempelberg bezoeken, ook uit landen die met Israël in oorlog waren. De Tempelberg werd door de Waqf bestuurd zoals in de Jordaanse periode, en Joden mochten niet op de berg bidden. Toch was er vanaf het begin weerstand en protest vanuit Arabisch Jeruzalem tegen Israëls bestuur. De brand die een Australiër in 1969 stichtte in de Al Aqsa moskee werd Israël internationaal zwaar aangerekend. De VN Veiligheidsraad kwam met een felle veroordeling, en velen meenden dat Israël toch de status quo op de Tempelberg wilde veranderen.

Kleine groepjes radicale Joden wilden op de berg bidden en spanden rechtszaken aan om het verbod daarop ongedaan te maken, maar zonder succes. Nog steeds proberen geregeld groepjes Joden er binnen te komen om (soms luidruchtig) te bidden, maar zij worden doorgaans snel weer verwijderd. In de jaren ’80 beraamden Joodse extremisten, vaak leden van de nadien verboden Kach beweging, meermaals aanslagen om de moskeeën op de Tempelberg te vernietigen. Deze aanslagen werden allemaal verijdeld en de planners veroordeeld.

De Verenigde Naties

De VN verklaarde in 1967 dat de maatregelen van Israël in Jeruzalem onwettig waren en dat Israël ze moest terugdraaien. Een jaar later was ook de Veiligheidsraad kritisch over Israëls acties, die zij vervolgens meermaals als illegaal bestempelde. Terwijl veel ambassadeurs en consuls tot 1967 vasthielden aan een fictief idee van een ‘corpus separatum’, een geïnternationaliseerde stad, protesteerden zij nu tegen de eenwording onder Israël. Vandaar dat veel landen hun consulaten in Oost en West paradoxaal genoeg niet samenvoegden. Zowel de VS als Groot-Brittannië stelden zich zeer kritisch op (de regering Nixon was kritischer dan Johnson voor hem). Als gevolg van de Zesdaagse Oorlog raakten de relaties met Frankrijk en de Sovjet-Unie volledig onderkoeld, en werden beide pleitbezorgers van de Arabische positie. Hadden een aantal Afrikaanse en Latijnsamerikaanse staten aanvankelijk hun ambassades in Jeruzalem, na 1967 en vooral na de 1973 oorlog verbraken de meesten onder Arabische druk hun diplomatieke banden met Israël. Zowel de Israëlische als de Arabische positie over Jeruzalem (en het conflict in totaal) verhardde gedurende de jaren ’70. Op aanvankelijke vredesvoorstellen van Israël werd in september 1967 geantwoord met de beroemde “drie nee’s” in Khartoem: géén erkenning, géén vrede, géén onderhandelingen. In de Arabische wereld werden Israëlische rechten en aanspraken in Jeruzalem geheel ontkend. De erkenning van de PLO door de VN en de “zionisme is racisme” resolutie in 1975 droegen bij aan de opkomst en populariteit van een militant nationalisme in Israël en speelden de opkomende nederzettingenbeweging in de kaart. In 1975 richtte een groepje jonge Israëlische nationalisten een kamp met caravans op op een heuveltop zo’n 10 kilometer ten oosten van Jeruzalem; dit zou later uitgroeien tot de stad Maaleh Adumim.

Vredesonderhandelingen

Een baanbrekend bezoek van de Egyptische president Sadat in 1977 aan Jeruzalem en de Knesset vormde de opmaat voor vredesbesprekingen tussen Israël en Egypte. Daarbij is in 1978 ook over Jeruzalem onderhandeld, maar men kwam niet tot overeenstemming. Een van de struikelblokken was de positie van Arabieren in Oost-Jeruzalem. Zij hadden in overgrote meerderheid het Israëlisch staatsburgerschap afgewezen, en Egypte wilde dat zij zouden vallen onder de plannen voor autonomie voor de Palestijnen op de Westoever die Israël en Egypte overeenkwamen. Ook de VS pleitte daarvoor, maar Israël weigerde. De onderhandelingen over Palestijnse autonomie kwamen vervolgens niet van de grond omdat Israël weigerde de PLO als gesprekspartner te aanvaarden, en lokale Palestijnen die met de Israëli’s in zee wilden gaan als verraders werden beschouwd.

Jeruzalem van 1980 tot Oslo

De Iraanse revolutie van 1979 zorgde voor een uitbarsting van islamitische propaganda wat betreft Jeruzalem, met conferenties, een Al Quds jaar en dergelijke. Israël reageerde in 1980 met de aanname van een Basic Law over Jeruzalem, die bepaalde dat Jeruzalem, “complete and united”, de hoofdstad van Israël is. De wet veranderde niets aan de status quo en sloot niet uit dat Jeruzalem ook als Palestijnse hoofdstad kon gaan fungeren, maar was duidelijk bedoeld als politiek signaal. Was de wet ook in Israël niet onomstreden en werd zij door burgemeester Kollek als onnodig en nutteloos gekarakteriseerd, de internationale gemeenschap reageerde scherp. De VN Veiligheidsraad (resolutie 478) en alle grootmachten wezen de wet af, en de 13 landen die nog een ambassade of consulaat in Jeruzalem hadden, waaronder Nederland, verplaatsten die naar Tel Aviv.

Israël en de grote Amerikaanse lobby organisatie AIPAC probeerden vanaf de jaren ’70 stelselmatig om het standpunt van de VS wat betreft Jeruzalem te beïnvloeden, maar zonder resultaat. Terwijl het Amerikaanse congres (waar AIPAC het meeste invloed had) uiteindelijk in 1995 een wet aannam die bepaalde dat de VS haar ambassade naar Jeruzalem moest verplaatsen, stelden zowel president Clinton als Bush dit op aanraden van het State Department steeds weer uit. De beloften die kandidaten vanaf de jaren ’70 voor de verkiezingen maakten wat betreft verplaatsing van de ambassade waren niet meer dan een ritueel. Men deed dit -zoals wel meer verkiezingsbeloften- voor de stemmen en fondswerving (een teken volgens sommigen van de macht en invloed van de Joodse lobby) maar er werd nooit gevolg aan gegeven als men eenmaal president was. Het Amerikaanse consulaat in Jeruzalem (met kantoren in Oost en West) verplaatste haar zwaartepunt naar het oosten, en vanaf de jaren ’80 hield zij zich voornamelijk met de Palestijnen bezig en werd de de facto Amerikaanse ambassade voor de Palestijnen. Dit consulaat viel niet onder de ambassade in Tel Aviv maar direct onder het State Department.

Met de dood van de Egyptische president Sadat in 1981 en de eerste Libanon oorlog in 1982 belandde de kwestie van de Palestijnse autonomie en de positie van de Oost-Jeruzalemieten in de ijskast. Ondertussen bouwde Israël nieuwe wijken zoals Neve Yaakov en Pisgat Zeev in het noordwesten en Har Gilo in het zuiden.

Begin jaren ’90 was de bevolking van Jeruzalem meer dan verdubbelt ten opzichte van 1967, van 268 duizend naar 555 duizend in 1993, waarvan 400.000 Joden en 150.000 Arabieren, waarbij nu ook in Oost-Jeruzalem meer Joden dan Arabieren woonden. Procentueel groeide de Arabische bevolking nochtans harder, van een kwart van de bevolking in 1967 naar een derde in 2006. Hoewel veel vooral seculiere immigranten uit de (voormalige) Sovjetunie zich in de nieuwe Joodse wijken vestigden, groeide de religieuze Joodse gemeenschap sneller, wat mede bijdroeg aan de verkiezingsoverwinning van de rechtse Likoed-kandidaat Ehud Olmert als opvolger van burgemeester Teddy Kollek in 1993.

Jeruzalem van Oslo tot de Tweede Intifada

In de Oslo akkoorden werd de vraag wat met Jeruzalem moest gebeuren open gelaten en uitgesteld naar de ‘final status’ onderhandelingen die maximaal twee jaar later zouden moeten beginnen. Diverse Palestijnse aanslagen, het bloedbad dat de Joodse extremist Baruch Goldstein aanrichtte in Hebron, en een speech van Arafat waarin hij tot de bevrijding van Oost-Jeruzalem door middel van Jihad opriep, verziekten de sfeer tussen beide partijen echter snel na ondertekening van de Oslo Akkoorden. In 1995, vlak na de dood van Rabin, kwamen Machmoud Abbas en Yossi Beilin met een vredesplan dat ze de voorgaande twee jaar in informele gesprekken hadden uitonderhandeld. Het voorzag ook in een oplossing voor Jeruzalem. Er zou een gemeenschappelijke gemeenteraad voor Jeruzalem komen, met vertegenwoordigers uit Joodse en Arabische wijken, met voor beide sectoren een eigen onder-gemeenteraad, en wat betreft zaken die met soevereiniteit te maken hadden zouden de respectievelijke regeringen het laatste woord hebben. Er zouden een aantal Joodse buitenwijken en ook nederzettingen buiten de gemeentegrenzen van Jeruzalem aan de nieuwe gemeente worden toegevoegd, evenals Palestijnse plaatsen buiten de huidige gemeentegrens, zoals Abu Dis. De oude stad zou open worden en een speciale status krijgen. De Tempelberg zou onder Palestijnse soevereiniteit komen. Over een paar zaken konden de twee het niet eens worden, zoals de positie van bepaalde Arabische wijken en de precieze status van de oude stad. Peres, die waarnemend premier werd na de moord op Rabin, stond in principe positief tegenover het plan maar werd door de rechtse oppositie neergezet alsof hij Jeruzalem wou delen en hij voelde zich genoodzaakt zich ervan te distantiëren. Een serie zelfmoordaanslagen hielp rechts onder leiding van Netanjahoe vervolgens aan een grote overwinning bij de verkiezingen in 1996.

In januari 1996 vonden de verkiezingen voor de Palestijnse Autoriteit en Palestijnse wetgevende raad plaats, en werd overeen gekomen dat ook Arabieren uit Jeruzalem hiervoor mochten stemmen. Israël probeerde deze verkiezingen echter zo onzichtbaar mogelijk te maken. In feite had de PLO in de jaren ’90 al veel invloed in Oost-Jeruzalem gekregen, en regelde een aantal gemeentelijke zaken zoals het onderwijs, religieuze zaken en media, en zij inde vanaf 1995 zelfs belastingen. Wat de Israëli’s het meest stak was echter het Orient House, dat als een soort Palestijns ministerie fungeerde, gerund door de PLO onder leiding van Faisal Husseini. Ook werd het geregeld bezocht door buitenlandse delegaties. Tussen mei 1994 en augustus 1995 hielden vertegenwoordigers uit 29 landen er 50 diplomatieke ontmoetingen. Vooral rechtse politici riepen op om het Orient House te sluiten, en de regering ondernam er wel stappen tegen maar sluiting bleek zelfs voor de rechtse regeringen lastig. Tijdens de Oslo Akkoorden had premier Rabin van Israël een geheime brief geschreven waarin hij de Palestijnen garandeerde hun instellingen in Oost-Jeruzalem met rust te laten. Deze brief hoorde bij de twee brieven die Rabin en Arafat elkaar schreven over wederzijdse erkenning, maar werd pas een jaar later door Arafat openbaar gemaakt. De brief laat zien dat het niet helemaal terecht is om te suggereren dat Jeruzalem geheel buiten de akkoorden viel, en ook dat er in Israël toen al een zekere flexibiliteit was wat betreft Jeruzalem. Eind jaren ’90 breidde de politieke invloed van de PLO/PA in Oost Jeruzalem zich verder uit, en patrouilleerde Palestijnse politie er openlijk in de straten. Hoewel sommige Israëli’s hiervan gruwelden, kregen anderen het idee dat dit geen bedreiging van hun staat hoefde te zijn en leidde het dus tot een matiging in het Israëlische denken over de stad. Ondertussen trad de Palestijnse ‘politie’ hard op tegen journalisten die Arafat bekritiseerden en Palestijnen die land aan Joden verkochten. Verschillende van dergelijke ‘verraders’ werden op wrede wijze omgebracht.

Eind jaren negentig doken meer plannen voor Jeruzalem op die voortborduurden op het Abbas-Beilin plan. In 1999 werd een nieuwe regering onder leiding van Ehud Barak gevormd die open stond voor dergelijke ideeën. Het was een brede coalitie van religieus-rechts tot het linkse Meretz. Onder Barak was meer aandacht voor de positie van Arabieren in Jeruzalem, die onder Netanjahoe was veronachtzaamd, er werden meer bouw- en woonvergunningen verleend, en de onderhandelingen met de Palestijnen werden hervat. Het voorstel circuleerde om het nabij Jeruzalem gelegen Abu Dis als Palestijnse hoofdstad aan te bieden, maar Barak kreeg dit niet door zijn kabinet.

In de zomer van 2000 begonnen de onderhandelingen tussen Barak en Arafat in Camp David onder leiding van de Amerikaanse president Clinton. Deze hoopte dat door de afzondering en de tijdsdruk beide partijen zich flexibel zouden opstellen. Barak accepteerde een Amerikaans voorstel waarin Israël zich uit 91% van de Westoever zou terugtrekken, en een soort gedeelde controle over de oude stad en de Tempelberg (wat betreft dat laatste: Israëlische soevereiniteit, Palestijnse controle). Arafat wees het voorstel echter af, evenals andere Amerikaanse voorstellen en het idee om Jeruzalem later te bespreken. In september bezocht Likoed-leider en kandidaat-premier Ariel Sharon onder zware beveiliging de Tempelberg. Hoewel hij geen moskee binnenging, werd dit bezoek als zeer provocerend ervaren door de Arabieren, voor wie het hele terrein heilig is, en braken grootschalige rellen uit. Het geweld breidde zich snel uit over het hele land, en dit wordt als het begin van de Tweede Intifada aangemerkt. Uit verschillende uitspraken van PLO leiders en uit later in Arafats hoofdkwartier gevonden documenten blijkt dat het geweld was voorbereid en er geen sprake was van een spontane uitbarsting uit verontwaardiging over Sharons controversiële bezoek. Dit bezoek was hooguit de aanleiding, de vonk die men nodig had om de zaak in werking te zetten. Daarbij werd wederom de leugen verspreid dat Israël het op de Al Aqsa Moskee zou hebben gemunt en deze door de moslims beschermd moest worden.

Religieuze claims op de Tempelberg en Jeruzalem

Volgens historicus Bernard Wasserstein is de Tempelberg ’twaalf van de afgelopen dertien eeuwen’ in moslimhanden geweest, en beschouwden zij al die tijd het hele terrein als heilig, dus niet alleen de twee moskeeën die er staan. Het zou de ‘navel van de aarde’ zijn, waar alle profeten tot en met Mohammed kwamen bidden. Bezoek door niet-moslims was vaak niet toegestaan, al werd daar onder de Ottomanen lange tijd soepel mee omgegaan, mits men voor de toegang betaalde. Vanaf de negentiende eeuw werd dit echter verboden.

Voor de Joden is met name de Klaagmuur belangrijk, al heeft die niet de officiële status als pelgrimsoord zoals moslims en christenen die kennen. In contrast met het Israëlische beleid om de islamitische godsdienstbeoefening te waarborgen, staat de Palestijnse verwerping van Joodse religieuze claims. De Palestijnse Autoriteit en de PLO ontkennen dat de Joodse tempel ooit op de Tempelberg heeft gestaan en überhaupt de hele Joodse geschiedenis van Jeruzalem. Volgens de met de PA verbonden geestelijke Tamimi waren de Joden pas in 1967 in Oost-Jeruzalem gekomen, als vreemden en bezetters, die er geen binding mee hadden en er dus niets te zoeken hadden. Dit is ook de officiële PA positie, zoals blijkt uit o.a. dit citaat:

“Jeruzalem is geen Joodse stad, ondanks de Bijbelse mythe die geïmplanteerd zit in sommige geesten… Er is geen tastbaar bewijs van Joods bestaan tijdens het zogenaamde Tempelberg Tijdperk… De locatie van de Tempelberg wordt betwist… die zou in Jericho of ergens anders kunnen liggen.” (Walid Awad van het Ministerie voor Informatie van de Palestijnse Autoriteit)


 De herbouwde Hurva synagoge (Bron: Elder of Ziyon)

Verder lezen

CIDI:
Wikipedia (English):
Jewish Virtual Library:
Other:

© Dit artikel is copyright Israël-Palestina Informatie, afgezien van onderdelen waarvoor andere bronnen worden vermeld. Voor overname gelieve kontakt met ons op te nemen via het e-mail adres. Beperkte citaten voorzien van een link naar deze webpagina zijn toegestaan.

Comments are closed.