nov 052016
 

img_1072-nrcGeachte Ratna Pelle,

 

Dank voor uw brief, die ik in goede orde heb ontvangen.

U vreest dat de krant een ,,hetze’’ voert tegen Israël en onderbouwt die vrees met een aantal recente stukken van twee NRC-redacteuren, correspondent Derk Walters en verslaggever Leonie van Nierop.

In mijn antwoord zal ik niet in detail ingaan op alle individuele artikelen die u aanhaalt (op de meest recente wel), maar in het algemeen iets proberen te zeggen over het verwijt van een hetze, en zal ik u proberen duidelijk te maken hoe ik dat beoordeel.

Eerst een formeel punt. Het stemt me bescheiden dat u mij zoveel macht toedicht dat u mij niet alleen aanspreekt op het werk van twee NRC-redacteuren, maar ook op het beleid en de koers van de krant. U richt zich tot ,,NRC’’ en spreekt van ,,uw’’ correspondenten en ,,uw’’ krant.

Met die aanhef is uw brief wel verkeerd geadresseerd. Ik spreek niet namens NRC, zomin als de redacteuren die u noemt de ,,mijne’’ zijn. Met die termen, die een hiërarchische verhouding veronderstellen, moet u zich richten tot iemand anders, te weten de hoofdredacteur.

Een ombudsman spreekt louter namens zichzelf. Ik kan lezers proberen uit te leggen wat de krant doet en dat beoordelen, maar de mening die ik geef is persoonlijk. De krant (of u) hoeft het er niet mee eens te zijn, en de krant (of u) hoeft zich er ook niets van aan te trekken.

Ook voorafgaand nog dit: het doet me deugd dat uw kritiek weliswaar scherp is, maar ook zakelijk en gespeend van de hoon of hatelijkheid die ik al te vaak aantref bij critici van de krant. Mainstream media worden vandaag de dag, zeker als het gaat om Israël, benaderd met een systematisch wantrouwen en extreme eisen aan transparantie en verantwoording.

Nu is dat geen wonder, de kwestie Israël-Palestina is bij uitstek een ideologisch beladen conflict met diep ingegraven posities. Alle grote internationale kranten hebben te maken met kritiek van sympathisanten van de Israëlische dan wel de Palestijnse zaak. Dat betekent uiteraard niet dat die kritiek per se onterecht is, vaak heeft ze wel een partijdige achtergrond.

Dat geldt nog meer wanneer de nu ook al een decennium woedende opinie-oorlog over de ‘islamisering’ van Nederland wordt gezien als een verlengstuk van dat conflict. In die opvatting wordt NRC Handelsblad dan geregeld beschouwd als in dubbel opzicht fout: tégen Israël en vóór de moslims – en dan niet alleen die in Palestina, maar ook, of vooral, die in Amsterdam of Gouda.

Dat ideologische manicheïsme maakt ambachtelijke discussie over artikelen in een krant lastig – reden waarom ik uw nuchtere kritiek des te meer op prijs stel. Hetzes tegen NRC zijn er al genoeg. De heftige en soms georganiseerde kritiek heeft trouwens geregeld wel effect op de redactie, is mijn indruk. Maar eerder een averechtse, of wisselende: nu eens hakken in het zand, dan weer te snel rechtsomkeert maken.

Een voorbeeld. Begin dit jaar leidde de nieuwskop Vijf Palestijnen gedood door Israëlische politie op nrc.nl tot felle protesten van bezoekers van de site én van het Israeli Press Office (net als vergelijkbare koppen bij andere media). Die kop, gemaakt volgens de regel ‘eerst melden of er doden zijn gevallen’, was niet objectief, heette het, want de Palestijnen waren begonnen: twee hadden het vuur geopend op agenten, twee andere hadden stenen gegooid naar auto’s , een vijfde had een mes getrokken en een militair aangevallen.

Dat stond in het bericht, maar onder druk van de lezerskritiek veranderde de redactie de kop schielijk en kwam er te staan Palestijnse geweldplegers gedood door Israëlische politie. Nu objectiever? Nee, feitelijk onjuist, vonden op hun beurt pro-Palestijnse critici, want waren tieners die stenen gooien nu ook al ,,geweldplegers’’? De Palestijn met het mes had nog geen geweld gepleegd, voor hij werd doodgeschoten. Bovendien, dit kwam allemaal natuurlijk door de bezetting en de onderdrukking van de Palestijnen.

Wanneer is wie begonnen? In het uiterste geval kan een krant niets schrijven over dit conflict zonder de hele geschiedenis ervan te herhalen sinds 1948, 1933, 1916 of misschien wel 135 en 70 ná, dan wel 587 voor Christus. En dan nog, u weet hoe hoog ook historische discussies kunnen oplopen.

Sommige van de heftigste critici spreken dan ook nadrukkelijk vanuit een eigen politiek-ideologische agenda. Ze verwijten de krant partijdigheid en ‘gebrek aan objectiviteit’, maar op de keper beschouwd willen ze de krant vooral dwingen hún partij te kiezen (of de krant te beschadigen als dat niet lukt).

Ik verwijs naar het werk van een oud-collega die zich bij de krant 22 jaar heeft kunnen voorbereiden op een doorstart als twitteraar. In een boeklange aanklacht tegen de Israël-berichtgeving in NRC beweert hij niets anders te willen dan objectieve, ‘neutrale’ journalistiek. Just the facts, ma’am! Maar op de site Friends of Israel manifesteert hij zich met het activistische motto ‘anything to combat negative publicity about Israel’ Let wel, het gaat hem er dus niet om ‘slechte journalistiek’ te bestrijden, maar ‘negatieve publiciteit’. Daar geeft hij zelfs anything voor, zegt hij.

Over partij kiezen gesproken.

Gelukkig zijn er andere critici, die openlijker zijn over hun eigen positie.

In uw brief levert u vooral zakelijke kritiek op een aantal artikelen van Walters en Van Nierop. Daarnaast stelt u een vraag naar het beleid van de krant inzake Israël. Dat laatste is zoals gezegd een vraag voor de hoofdredactie, maar ik zal duidelijk proberen te maken hoe ik daar persoonlijk in sta. Eerst een aantal opmerkingen over uw kritiek op de berichtgeving.

Uw meest recente voorbeeld is het stuk van Derk Walters over de, zoals u het noemt, ,,nogal harde’’ uitspraken van locoburgemeester Turgeman van Jeruzalem (hij betichtte de Palestijnse inwoners van ,,dierlijk gedrag’’). U vindt het ,,zeer kwalijk’’ dat Walters heeft verzuimd de reactie te vermelden van burgemeester Barkat van Jeruzalem, die zich van Turgemans uitspraken distantieerde. Dat had hij wel moeten doen, vindt u.

Dat ben ik met u eens. En Walters ook. Na een eerste reactie op het stuk door een mede-inwoonster van Jeruzalem (zij betwijfelde of Turgeman had gedoeld op de Palestijnen in het algemeen), kwam Walters zelf al tot de conclusie dat hij Barkats woorden beter had kunnen meenemen. Het spreekt misschien vanzelf dat Turgemans taal geen ‘gemeentebeleid’ is, zoals Barkat liet weten (het tegendeel zou groot nieuws zijn geweest), maar het is toch goed dat for the record te vermelden, alleen al om de indruk van selectief citeren te voorkomen. Walters maakte dus een aanvulling, die inmiddels is verschenen in de rubriek Correcties en Aanvullingen.

U maakt tevens bezwaar tegen de vermenging van ,,feiten en visie’’ in Walters’ artikel. U vindt het stuk meer lijken op een column. Ook daar heeft u gelijk in, want het wás een column. Hij schreef dat stukje als een aflevering in ‘De correspondent’, een Buitenland-rubriek waarin correspondenten om beurten een persoonlijke impressie geven van het leven in hun standplaats.

Vandaar de informele toon van het stuk en de persoonlijke observaties. De rubriek stond overigens alleen in nrc.next, en is nog niet in NRC Handelsblad verschenen. Ik vermoed dat u het las op nrc.nl, en dat verklaart denk ik deels uw verbazing: daar is niet duidelijk te zien dat dit een column was. De rubrieksnaam boven het stuk ontbrak en de opmaak van het stuk was ook verder niet afwijkend, zodat het leek op regulier ‘nieuws’ . Dat is niet goed, en dat zou in de opmaak op de site moeten worden verbeterd. Het is onder de aandacht van de Webredactie gebracht.

Dan het stuk van Van Nierop.

Zij onthulde in augustus dat een Jordaans-Zweedse juriste die voor het Strafhof in Den Haag onderzoek doet naar vermeende Israëlische oorlogsmisdrijven, in Nederland is bedreigd en beveiligd wordt. Dat verhaal heeft veel stof doen opwaaien, hard core critici van de krant eisten ‘bewijzen’ en schamperden dat het hele verhaal wel verzonnen zou zijn.

Gelukkig erkent u de ,,serieuze dreigementen’’ wel. Dat is geen detail, want de kern van dat artikel, een internationale primeur die werd overgenomen van Le Monde tot Haaretz, was deze: een juriste van het Strafhof wordt bedreigd (voor zover bekend de eerste keer dat dit in Nederland gebeurt), het ministerie van Buitenlandse Zaken en het Openbaar Ministerie nemen de zaak hoog op, de betrokkene wordt inmiddels beschermd.

Dat zijn drie gecheckte, door Justitie en Buitenlandse Zaken bevestigde feiten die dit tezamen een nieuwsverhaal maken dat fit to print is.

Het gaat u met name om het uitgesproken vermoeden van de juriste zelf dat Israël achter de bedreigingen zit. Dat vermoeden komt voor haar rekening (ze heeft het overigens sindsdien ook in andere media geuit, opvallend genoeg zonder dat dit tot strafexpedities van opiniemakers leidde).

U schrijft dat de krant haar vermoeden ,,klakkeloos’’ heeft ,,overgenomen’’. Dat is niet zo: het is voorgelegd aan het onderzoeksteam (dat deze mogelijkheid niet uitsloot) en aan de Israëlische ambassade (die de claim absurd noemde, zoals in het artikel staat). Haar vermoeden is ook niet voor waarheid aangenomen door de krant.

Had de krant dit nieuwsverhaal zo groot moeten brengen, en er zo uitgebreid op moeten doorgaan?

Dat is een vraag over proportionaliteit en maatvoering, die in mijn ogen meer te maken heeft met algemene journalistieke reflexen dan met een hetze tegen Israël. Inderdaad, er is de neiging om eigen nieuws – en dat is meestal ‘slecht’ nieuws, in elk geval voor iemand – groot te brengen. Politici die een iets te dure wijn lieten aanrukken, kunnen erover meepraten.

De reacties op die journalistieke keuzes zijn vaak navenant verontwaardigd: u vreest dat de krant een hetze voert tegen Israël, anderen betichten de krant van een hetze tegen de islam (na nieuws over een salafistische school), een hetze tegen de bankwereld (verkeerde investeringen en bonussen), een hetze tegen antiracisme-activisten (tijdens de Pietse Twisten), een hetze tegen het nee-kamp inzake Oekraïne (na een geruchtmakend interview met initiatiefnemers van het referendum) of, voor het gemak, een hetze tegen alles wat niet links of politiek correct is.

Daar moet de krant niet schouderophalend over doen, onder het motto: als iedereen de pest in heeft, zitten we kennelijk goed. Integendeel, de heftigheid van de moderne mediawereld moet aanleiding voor een kwaliteitskrant zijn om nieuws goed en verantwoord te blijven wegen en te waken voor eenzijdigheid of overdrijving. Dat geldt des te meer voor de berichtgeving over Israël, nu de gevoeligheid voor de historische context van dit conflict, ook in Nederland, sinds de jaren tachtig sterk van karakter is veranderd.

Ook in de krant is de weerslag daarvan te vinden. Alleen al door het feit dat de krant sinds ruim een decennium een correspondent heeft voor Israël én de Palestijnse gebieden. Dat leidt per definitie tot meer Palestijnse bronnen en stemmen in de krant. Uit onderzoek van de Nieuwsmonitor in 2011 bleek bijvoorbeeld dat tijdens de Intifada in NRC Handelsblad vooral Israëlische bronnen aan het woord kwamen, maar dat dit in de jongste Gaza-oorlog omgekeerd was. Dat zijn puur kwantitatieve data en hoe men die beoordeelt – als teken van toegenomen partijdigheid of juist van meer evenwicht – is een tweede, en hangt in niet geringe mate af van de eigen stellingname.

Feit is, hoe dan ook, dat NRC nu als enige Nederlandse krant nog een vaste correspondent heeft in Israël – een teken dat de krant het land belangrijk vindt en zelfs dat die zich er, kritisch, mee identificeert.

Feit is ook, dat verschillen in staatsvorm en samenleving invloed hebben op de berichtgeving. Israël is en blijft, hoewel er een onrustbarende verharding optreedt, een open samenleving. Dat betekent dat over uitspraken als die van Turgeman, maar ook over mogelijke misdragingen van de IDF in de Israëlische pers openlijk wordt bericht en dat die onderwerp kunnen worden van officieel onderzoek. Dat is een groot verschil met Palestina (of de omringende Arabische landen). Het is een disbalans die de door u aangehaalde historicus Benny Morris ook telkens vaststelt: Israëlische archieven zijn ontsloten en veelal te raadplegen, Arabische niet of nauwelijks.

Dat verschil heeft journalistieke consequenties.

Een voorbeeld. NRC Handelsblad opende in mei vorig jaar met een Israëlisch rapport over misdragingen van IDF-militairen. Le Monde, The Washington Post, de FAZ en The Guardian brachten het ook – maar later dan NRC, dat de primeur had en het dus op de voorpagina zette. Verschillende lezers die zich met Israël engageren namen daar aanstoot aan, mede omdat het – nota bene – op 4 mei was, Dodenherdenking. Dat laatste had er niets mee te maken, bezwoer de hoofdredactie, het was puur een kwestie van de eerste kunnen zijn.

Is dat een hetze of een perverse fixatie op negatief nieuws over Israël?

Nee, het is eerder de reflex van een nieuwsorganisatie die ‘eigen’ of ‘eerste’ nieuws groot wil brengen. Een reflex die ik in dit geval overigens in mijn rubriek bekritiseerde, met het oog op die historische context van 4 mei. Er was die dag ook ander heet nieuws, over een aanslag op een anti-islambijeenkomst in de VS (waar Geert Wilders aanwezig was). Dat haalde de voorpagina niet, want het IDF-verhaal stond daar toen al en bovendien was over de gebeurtenis in Dallas nog te veel onduidelijk, vond de redactie, ook het motief.

Nu de keerzijde, de andere kant van het conflict. Hamas-sympathisanten lynchten tijdens de jongste Gaza-oorlog zeven arrestanten in Gaza-stad, Palestijnen die waren beschuldigd van collaboratie met Israël. Ze werden uit hun cel gesleept en op straat doodgeschoten. Het lijk van een van hen werd achter een motorfiets door de straten gesleept, met een escorte van juichende Hamas-aanhangers.

Kwam er uitleg of een officieel onderzoeksrapport? Nee, uiteraard niet. Het bleef dus, aanvankelijk, bij een kort feitelijk bericht in de krant.

Na de oorlog ging Leonie van Nierop, toen correspondent, zelf op onderzoek uit in Gaza-stad. Ze sprak met tal van bronnen, ook van Hamas, en slaagde erin de moeder te vinden van een van de geëxecuteerde mannen. Dat leverde een huiveringwekkend verhaal op over rechteloosheid, vermeende collaboratie, gemartelde arrestanten en een officiële doofpot. NRC bracht het over twee pagina’s, met een foto van de lynch-brommertocht.

Het punt is: zo’n stuk maken is veel moeilijker (en gevaarlijker) dan werken in een open samenleving met een vrije pers en onafhankelijke rechtspraak. Maar de krant deed het wel. Dus ,,hetze’’?

Uiteindelijk is de toetssteen voor de vraag of de krant ‘partij’ heeft gekozen de plek waar die expliciet geacht wordt stelling te nemen, het hoofdredactioneel Commentaar. Daar wil ik tot slot een meer persoonlijke opmerking over maken, zodat u weet hoe ik dat Commentaar beoordeel.

Ik kom uit een gereformeerd nest, waar het bestaansrecht van de staat Israël om bijbelse redenen (ik laat de exegese weg) onaantastbaar was. Ik ben dus niet, zoals sommige Hollandse vrienden van Israël, een recente bekeerling die het land verheerlijkt uit angst voor de moslims in Amsterdam-West.

Voor mij is dat bestaansrecht, al heb ik de bijbelse redenen achter me gelaten, nog steeds onaantastbaar. En dat is het ook altijd geweest in het Commentaar van het liberale NRC Handelsblad. Keer op keer is daarin vastgesteld dat aan het bestaansrecht van Israël niet mag worden gemorreld. Erkenning van Israël gold vanzelfsprekend als voorwaarde voor besprekingen met de PLO en later ook voor, zeer hypothetische, met Hamas. De Palestijnse zaak wordt in de meeste commentaren pas vanuit die premisse bekeken. Op het programma ,,waarmee de radicalen [van Hamas] binnenkwamen – terreur en vernietiging van Israël – valt noch te overleggen noch te regeren’’, stelde het Commentaar in 2006 vast. En veertig jaar na de ,,glorieuze overwinning’’ in de Zesdaagse Oorlog, in 2007, herinnerde de krant er nog eens aan dat Israël ,,zich nog altijd terecht bedreigd voelt’’, omdat het gelegen is ,,in een grotendeels vijandige omgeving, tussen landen waarvan de leiders van democratie, mensenrechten en rechtsstaat weinig moeten hebben’’.

Dat uitgangspunt moet de bottomline zijn en blijven, hoe kritisch de krant ook mag zijn op de Israëlische politiek.

Die overtuiging spreekt niet langer vanzelf in Nederland. Zie bijvoorbeeld de opgeluchte (‘dat viel mee!’) reacties op het Zomergast-optreden van Dyab Abou Jahjah, een man die de naam Israël tussen aanhalingstekens plaatst. Het land is een racistisch en koloniaal project, meent hij.

De reacties op dat televisieoptreden waren tamelijk welwillend, in NRC kreeg de Zomergast ruimte op de Opiniepagina om er zelf nog eens op terug te blikken en het Nederlandse volk te complimenteren.

Maar is het echt zo genuanceerd, en eigenlijk best redelijk, om erkenning van het onrecht dat de Palestijnen is aangedaan in een bijzin soepeltjes op één lijn te stellen met het Neurenberg-proces, een tribunaal dat oorlogsmisdadigers van het Derde Rijk liet ophangen?

Mij stuit dat tegen de borst. Of, gereformeerder gezegd, ik wantrouw het als mensen dit best redelijk gaan vinden, of de spreker vinden ‘meevallen’. Dat geldt zeker nu in Europa opnieuw Joodse gebouwen en burgers doelwit worden van antisemitisch terrorisme (waar de opiniepagina’s van NRC óók prominent aandacht aan besteedden).

Juist daarom zou ik het toejuichen als NRC in het Commentaar opnieuw glashelder maakt waar de krant staat: voor een blijvende verdediging van het bestaansrecht van de staat Israël. Binnen dat kader mag de berichtgeving over het land zo kritisch, scherp en ongemakkelijk zijn als die over andere landen waar de krant een correspondent stationeert.

Al met al deel ik dus niet uw kritiek dat NRC een ,,hetze’’ voert tegen Israël, maar vind ik wel dat de krant moet blijven letten op maatvoering én dat die in het Commentaar een principiële streep moet blijven trekken. In concrete kwesties ben ik daarnaast altijd bereid met u van gedachten te wisselen over de berichtgeving, correct geadresseerd of niet.

Share

  One Response to “Antwoord van NRC ombudsman Sjoerd de Jong”

Comments (1)
  1. Een bijzonder evenwichtig reactie van de ombudsman. En een zeer lange. Je zou bijna van denken dat de man niets anders te doen heeft. Wat is uw reactie?