Geschiedenis Israël, de Palestijnen en het Midden-Oosten conflict (1)
Geschiedenis van het Israëlisch-Arabische conflict tot 1986
Laatste update 20-9-2012
INHOUD:
- Inleiding
- Joden in Palestina
- Opkomst van het Zionisme
- De Zionistische beweging, de Arabieren en Balfour
- Het Britse mandaatgebied
- De oprichting van Israël
- Jaren ’50 en ’60
- De Zesdaagse Oorlog
- Bezetting en nederzettingen
- De PLO en de VN
- De Yom Kippoer Oorlog
- Vrede met Egypte
- Libanon Oorlog
De onenigheid wat betreft het conflict begint voor sommigen al bij de vraag waar de geschiedenis ervan begint, oftewel hoever je terug moet gaan in de geschiedenis van de regio om een goed begrip van een en ander te krijgen. Sommige Israëli’s beginnen het liefst een paar duizend jaar geleden, toen God de joden het heilige land beloofde en hen hier naartoe leidde. Sommige Palestijnen beginnen het liefst bij de Nakba, ofwel catastrofe, zoals zij hun beslissende nederlaag en de verdrijving en vlucht van ca. 700.000 Palestijnen in de 1948 oorlog noemen.
Wij laten de Bijbelse geschiedenis voor wat die is, en beginnen met de positie van de joden in de Arabische wereld en het streven van vooral Europese Joden om naar Palestina terug te keren.
Palestina als geografische eenheid, omvattende het huidige Israël, de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, bestaat pas sinds het Britse mandaat. Onder het Ottomaanse Rijk was het onderverdeeld in verschillende provincies, die ook weer grondgebied van het huidige Jordanië of Syrië en Libanon omvatten. Waar wij vóór het Britse mandaat over Palestina spreken, duiden wij daar dan ook slechts een geografisch afgebakend gebied mee aan, niet een staatkundige eenheid.
Kaart afkomstig van: http://www.zum.de/whkmla/histatlas/arabworld/haxpalestine.html
Joden in Palestina
Na de verdrijving door de Romeinen en later de moordpartijen door de Kruisridders zijn er altijd tenminste enkele duizenden joden in Palestina blijven wonen, met name in Jeruzalem. Sedert 1517 maakte Palestina deel uit van het Turks-Ottomaanse Rijk. De Turkse sultan nam Spaanse joden op die verdreven waren door de katholieke inquisitie (1492), waarvan een deel zich in Palestina mocht vestigen. Ook landen als Marokko namen na de Spaanse inquisitie joodse vluchtelingen op. De tolerantie voor niet-Moslims in de Arabische wereld verschilde per tijd en plaats, maar was in het algemeen gebaseerd op de status van ‘dhimmi‘, een soort tweede-rangs burgerschap.
Ook in de diaspora hielden de joden een band met het land waar hun heilige plaatsen lagen en een heimwee naar betere tijden. In de loop der eeuwen hadden dan ook herhaaldelijk kleinere, doorgaans religieus geïnspireerde, maar ook door armoede en vervolging gedreven groepen joden al gepoogd om zich in Palestina te (her)vestigen, meestal zonder succes. Ze hadden moeite er een bestaan op te bouwen, werden verjaagd of moesten zich onder dwang bekeren tot de islam. Vooral buiten Jeruzalem konden zij zich moeilijk handhaven. Bij de eerste moderne volkstelling in 1844 telde Jeruzalem 7120 joden, 5760 moslims en 3390 christenen.
Opkomst van het Zionisme
De emancipatie van de Europese Joden vanaf de Franse revolutie bracht de Joden uit de getto’s en in de moderne wereld, en stelde hen bloot aan moderne ideeën van liberalisme en nationalisme, die zich vermengden met het traditionele Joodse verlangen naar terugkeer naar “Zion” (Jeruzalem). Bij de Sefardische Joodse gemeenschappen in Oost-Europa leefde dit verlangen het meest. Zij waren minder geassimileerd dan de Joden in West-Europa en hielden de Hebreeuwse taal en cultuur in ere. Zij werden ook het meest onderdrukt en namen al vroeg initiatieven om terug te keren naar Palestina.
Het opkomende nationalisme in Europa leidde tot nieuwe vormen van antisemitisme (de term zelf stamt ook uit deze tijd), die minder religieus en meer politiek en sociaal geïnspireerd waren. De emancipatie en integratie van de Joden werd door antisemieten afgewezen, waardoor ook een aantal meer geassimileerde West-Europese Joden tot de conclusie kwam dat het Zionisme uiteindelijk de enige oplossing was voor de Joden. Dit politieke zionisme zag een Joods thuisland in Palestina als oplossing voor de problemen van discriminatie, vervolging en machteloosheid die men als minderheid in andere landen ervoer.
In de 19de eeuw werd het Ottomaanse rijk toegankelijker voor immigranten en konden ook Joodse groepen zich makkelijker in Palestina vestigen. Zowel de Arabische als de Joodse bevolking in het gebied namen toe. Vanaf de 70-er jaren van de 19de eeuw trokken zo’n 25.000 Joden uit met name Oost-Europa naar Palestina, waarvan een deel weer berooid terugkeerden. In 1878 werd de eerste moderne Joodse nederzetting gesticht, Petach Tikva. Rond 1882 woonden in Palestina ongeveer 450.000 mensen, waarvan 25.000 in Jeruzalem. De Joodse bevolking was ongeveer 25.000, waarvan ruim de helft in Jeruzalem woonde, dat daarmee een kleine Joodse meerderheid had. De Ottomaanse regering begon in deze periode weer strenge beperkingen op te leggen aan de Joodse immigratie. Ondanks deze tegenwerking bleef de Joodse bevolking groeien, en steeg tussen 1882 en 1914 van 25.000 tot 80.000 à 100.000.
De Zionistische beweging, de Arabieren en Balfour
Op haar oprichtingscongres in Bazel in 1897 had ook de Zionistische beweging van Theodor Herzl officieel voor Palestina als het beoogde thuisland gekozen. Men zag aanvankelijk een onafhankelijke staat als onhaalbaar, en streefde naar een Joods thuis onder patronage van een van de toenmalige grootmachten, de Ottomanen, de Duitsers of later de Britten. Het probleem van de Arabische bevolking in Palestina werd toen nog genegeerd. Men verwachtte dat die zich niet tegen een Joods thuis zou verzetten. Integendeel, ze zouden er veel voordeel van ondervinden, omdat het gebied, dat onder de Ottomanen nogal verwaarloosd was, eindelijk ontwikkeld zou worden, en dat zou iedereen die er woonde ten goede komen. Één van de leidende partijen in de vroege 20ste eeuw, de socialistische Poalei Zion, predikte voor samenleven met de Arabieren op basis van gelijkwaardigheid en een rechtvaardigere samenleving voor iedereen die er leefde. Optimisten verwachtten grootschalige immigratie van Europese Joden, waarmee men snel de meerderheid in Palestina zou verkrijgen. De Arabische bevolking in Palestina groeide echter sneller dan verwacht, tot meer dan 600.000 in 1914. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wist de Zionistische beweging onder leiding van Chaim Weizmann van de Britten, die Palestina op de Ottomanen veroverden, een officiële toezegging los te krijgen, de zogenaamde Balfour Declaratie uit 1917, waarin Groot-Brittannië zijn steun voor een Joods thuis (‘Jewish Homeland’) in Palestina uitsprak, echter zonder dat dit de rechten van de Arabische bevolking aldaar mocht schenden. Naast oprechte steun voor een Joods thuis, was dit ook ingegeven door machtspolitiek: men wilde Palestina graag hebben om strategische redenen (nabijheid van Suezkanaal) en kon dit zo legitimeren. Daarnaast speelde, paradoxaal genoeg, antisemitisme een rol: men dichtte de Zionistische beweging en het internationale Jodendom veel macht toe en het was dus wel zo strategisch die aan zijn kant te hebben. Weizmann sloot in 1919 tevens een overeenkomst met Emir Feisal, aan wie de Britten een Arabische staat hadden beloofd in Syrië en Irak, en die zich achter de Joodse immigratie naar Palestina opstelde.
[Tal van officiële verklaringen, verdragen en rapporten van instanties vanaf 1916 zijn te vinden op The Avalon Project at Yale Law School, The Middle East 1916 – 2001: A Documentary Record”.]
Het Britse mandaatgebied
In 1922 kregen de Britten officieel het mandaat over Palestina toegewezen door de Volkerenbond, die daarbij de Balfour Declaratie bekrachtigde. Dit mandaat omvatte niet alleen het huidige Israël en de bezette gebieden, maar ook geheel Jordanië. De Britten splitsten het mandaat echter al snel in twee aparte mandaatgebieden, en verboden Joodse immigratie naar Trans-Jordanië, dat in 1923 semi-onafhankelijkheid verkreeg, en in 1946 formeel onafhankelijk werd. (zie kaartje)
Kaart afkomstig van Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Na 1900 groeide het Arabische nationalisme, dat zich zowel tegen het Ottomaanse rijk keerde als na de Eerste Wereldoorlog tegen de Britse autoriteiten, en tegen een Joods thuis in Palestina. De Balfour verklaring en de Joodse immigratie riepen dan ook veel verzet op onder de Arabieren in Palestina. In 1920, 1921 en 1929 vonden bloedige opstanden plaats waarbij o.a. Joodse wijken in Jeruzalem en de Joodse gemeenschap in Hebron door woedende menigten werden aangevallen. Als reactie hierop legden de Britten Joodse immigratie en landaankopen aan banden (‘Passfield White Paper’), wat later, onder druk van de Zionisten, grotendeels werd teruggedraaid. De woede van de Arabieren was ingegeven door het feit dat de landaankopen door de Zionisten (veelal van grootgrondbezitters die het land aan Arabische boeren verpachtten) leidden tot onteigening van Arabische boeren. Dit is overigens niet op grote schaal gebeurd. Daarnaast waren zij bang in de toekomst in een door Joden gedomineerde staat te moeten leven. De rellen van 1929 waren ook ingegeven door valse geruchten dat de Joden hun Tempel op de Tempelberg wilde herbouwen, ten koste van de Al Aqsa Moskee. De Joden reageerden hierop door een eigen zelfverdedigingsorganisatie op te richten, die zich zou ontwikkelen tot een ondergronds leger. In de jaren ’20 zagen de meeste Zionisten de onvermijdelijkheid van conflict met de Arabieren in. In 1919 zei Ben-Gurion, leider van de Joodse gemeenschap in Palestina: “But not everybody sees that there is no solution to this question. No solution! There is a gulf; and nothing can bridge it…. I do not know what Arab will agree that Palestine should belong to the Jews…We. as a nation,. want this country to be ours; the Arabs, as a nation, want this country to be theirs.” Beide bevolkingsgroepen beschouwden zichzelf als een machteloos slachtoffer van de (vermeende) macht en wreedheid van de ander. De militante leider Jabotinski schreef in 1918: “The matter is not … an issue between the Jewish people and the Arab inhabitants of Palestine, but between the Jewish people and the Arab people. The latter, numbering 25 million, has [territory equivalent to] half of Europe, while the Jewish people, numbering ten million and wandering the earth, hasn’t got a stone…Will the Arab people stand opposed? Will it resist? [Will it insist] that…they…shall have it [all] for ever and ever, while he who has nothing shall forever have nothing?” In 1920 schreef Musa Kazim El Husseini, die een actieve rol had in de rellen in dat jaar: “The Jews have been amongst the most active advocates of destruction in many lands… It is well known that the disintegration of Russia was wholly or in great part brought about by the Jews, and a large proportion of the defeat of Germany and Austria must also be put at their door.”
In de jaren ’20 en ’30 ontwikkelden beide gemeenschappen zich gescheiden van elkaar. De Joodse gemeenschap zette tal van instituties op, zoals eigen scholen, medische zorg, openbare werken, een vakbond etc. en ging steeds meer als een ‘staat in een staat’ functioneren. De Arabieren wilden zo min mogelijk met het mandaat te maken hebben en ontwikkelden nauwelijks eigen instituties. In 1936 braken er opnieuw rellen uit, dit maal op zeer grote schaal, die werden geleid door de Moefti van Jeruzalem, Haj Amin Al Husseini en zijn clan. Behalve honderden Joden liet de Mufti ook veel Arabische tegenstanders vermoorden. De Britten reageerden dit keer zeer hard op de rellen, en ook de Joodse gemeenschap voerde bloedige wraakacties uit, vooral uitgevoerd door de Irgun, een rechtse (revisionistische) guerrilla-groep opgericht door Jabotinski. De Mufti vluchtte in 1936 naar Irak, van waaruit hij de opstand bleef leiden, en waar hij in 1941 een mislukte couppoging tegen de Britten leidde, en vluchtte daarna naar Nazi-Duitsland.
Mufti Haj Amin el Husseini op de voorpagina van de Wiener Illustrierte (afbeelding van MidEastWeb).
In 1937 stelden de Britten in reactie op de rellen voor het eerst voor om Palestina te delen in het Peel Rapport. Volgens dit plan kregen de Joden een staat in ca. 20% van het mandaatgebied, en zouden de Arabieren die daar woonden (vrijwillig) worden verplaatst naar de Arabische staat, en vice versa. Terwijl de Arabieren het verwierpen, namen de Zionisten het in overweging, waarbij er echter zowel verzet was tegen het weinige grondgebied dat men toebedeeld kreeg als tegen het verplaatsen van de beide bevolkingsgroepen uit grondgebied dat toebedeeld was aan de ander. Ook beperkten de Britten Joodse immigratie opnieuw, en dit keer definitief (de zg. ‘White Paper’ uit 1939). Tijdens WOII bleef Palestina gesloten voor Joodse vluchtelingen, ondanks de nijpende situatie in Europa. De ondergrondse Hagana organiseerde tijdens en na de oorlog illegale immigratie, waarmee tienduizenden Joden werden gered. De Britten blokkeerden de kust van Palestina en stuurden onderschepte boten met vluchtelingen terug naar Europa. De Irgun voerde terroristische aanslagen tegen de Britten uit. Ook het Zionistische leiderschap kwam in het licht van de immigratiestop en de berichten van de Nazi-misdaden in 1942 tot de conclusie dat men niet meer op de Britten kon rekenen voor een Joods thuisland, en een onafhankelijke Joodse staat hun enige doel moest worden. Toch wilden zij tijdens de oorlog met de Britten blijven samenwerken en nadat de Irgun in 1944 de Britse minister Lord Moyne vermoordde, die belast was met de uitvoering van de White Paper, begon de Hagana een grootschalige actie tegen de Irgun en leverde ca. 1000 terroristen uit aan de Britten, met name uit angst alle steun van hen en de wereldopinie te verliezen. Na de oorlog verenigden de Hagana en Irgun zich met elkaar in een gezamelijke strijd voor onafhankelijkheid in Palestina. De Britten reageerden hierop met harde repressie en arrestatie van honderden activisten, en weigerden (ondanks Amerikaanse druk) de ca. 250.000 overlevenden van de Holocaust (of slechts een deel daarvan) toe te laten in Palestina. In 1947 stuurden de Britten de Exodus, een schip vol met illegale Joodse immigranten uit Europa, terug naar Hamburg, wat tot felle kritiek op het restrictieve immigratiebeleid leidde en sympathie voor de Zionisten genereerde.
De Exodus (bron)
[Zie ook: “Timeline: Israel War of Independence” – Engelstalig]
In 1947 besloot Groot-Brittannië het mandaat terug te geven aan de VN, en stelde de VN een commissie in die een oplossing moest zoeken voor de toekomst van het gebied. Zij stelde deling voor in twee ongeveer even grote delen (zie kaartje), en dit plan werd op 29 november aangenomen door de Algemene Vergadering. Jeruzalem zou onder internationaal toezicht komen.
VN-verdelingsplan 1947: oranje = Joodse staat, paars = Arabische staat; kaart met toestemming van MidEastWeb overgenomen van: Map of UN Partition Plan for Palestine – 1947
De Joden accepteerden het plan, maar de Arabieren verwierpen het, en dreigden met oorlog en de verdrijving van Joden uit Arabische landen. Direct nadat het plan was aangenomen braken er onlusten uit in Palestina, die uitmondden in een burgeroorlog. Aanvankelijk waren de Palestijnse Arabieren in de aanval en overvielen Joodse konvooien en blokkeerden Jeruzalem, waar zo’n 100.000 Joden woonden, die gedurende meerdere maanden van de buitenwereld afgesloten werden. De mufti, Al Husseini, die tijdens de oorlog met de Nazi’s had gecollaboreerd en de Neurenberg processen was ontvlucht, leidde een legertje dat Joodse gemeenschappen aanviel. Hij vertelde de Britten dat hij voor de Joden in Palestina dezelfde ‘oplossing’ voorzag als die van de Nazi’s in Europa. Na aanvankelijk in het defensief te zijn geweest, sloegen de Hagana en Irgun in april 1948 hard terug en veroverden verschillende Arabische dorpen, waarmee ze tijdelijk de blokkade van Jeruzalem wisten open te breken. Vanwege betere organisatie en inlichtingen behaalden zij een overtuigende overwinning op de Arabieren, die uitmondde in massale vlucht van de Palestijnse Arabieren en vernietiging van vele dorpen. Door beide kanten werden bloedige slachtpartijen aangericht, zoals in Gush Etzion (door Arabieren) en Deir Yassin (door Joden van de Irgoen). In totaal zijn tijdens de burgeroorlog en de daaropvolgende oorlog met de buurlanden circa 700.000 Palestijnse Arabieren weggevlucht uit het gebied dat de staat Israël werd.
Op de dag dat de Britten officieel Palestina verlieten, 14 mei 1948, riep Israël de onafhankelijkheid uit. De nieuwe staat werd prompt aangevallen door Egypte, Jordanië, Irak en Syrië. Interne druk en de vrees dat de andere landen teveel invloed zouden krijgen speelden een rol bij het besluit aan te vallen, en hoewel zij officieel volgens een gemeenschappelijk plan vochten, wilden zij in feite allen zelf een zo groot mogelijk deel van Palestina veroveren. De secretaris van de Arabische Liga, Azzam Pasha, verklaarde op de dag voor de aanval publiekelijk: “Dit zal een uitroeiingsoorlog zijn en een groots bloedbad waarover zal worden gesproken zoals over de Mongoolse slachtingen en de Kruistochten”. De Moefti van Jeruzalem, Haj Amin Al Husseini, zei: “Ik verklaar een heilige oorlog, mijn moslim broeders! Vermoordt alle Joden! Vermoordt hen allen!”
Gearceerd is het gebied dat in Israëlische handen was bij het uitroepen van de staat.
De pijlen geven de Arabische legers weer.
Het Jordaanse leger was het sterkst, omdat het was getraind door de Britten en voor een deel onder het commando van Britse officieren stond. Jordanië had een geheime afspraak met zowel Groot-Brittannië als Israël dat het geen gebied zou aanvallen dat aan de Joden was toebedeeld. Aangezien Jeruzalem daar niet onder viel, werkte Jordanië mee aan de blokkade en trok haar leger de Oude Stad binnen, waar het de oude Joodse wijk – verdedigd door de Hagana – na felle gevechten op 28 mei veroverde en etnisch zuiverde; de eeuwenoude, orthodox-Joodse gemeenschap van oost-Jeruzalem werd naar west-Jeruzalem geëvacueerd. De blokkade van west-Jeruzalem werd vanaf 11 juni door de Israëli’s omzeild via een sluiproute waarlangs de bevolking weer van voedsel en andere voorraden kon worden voorzien. Ook Syrië en met name Egypte boekten aanvankelijk succes. Hoewel zij op felle tegenstand stuitten, sneed Egypte de Negev woestijn af en rukte langs de kust op richting Tel Aviv.
Het aanvankelijke succes van de aanvallers veranderde na het eerste staakt-het-vuren op 11 juni. Tijdens dit staakt-het-vuren hergroepeerden de Israëli’s zich en trainden soldaten. Ook wisten ze clandestien wapens te bemachtigen (met name uit Tsjechoslowakije), en werden de Haganah, Irgun en andere ondergrondse legers samengevoegd tot de Israel Defence Force (IDF). Toen de Irgun zich hiernaar weigerde te voegen, werd een schip met wapens bestemd voor de Irgun (de Altalena) op 21 juni in opdracht van Ben-Goerion tot zinken gebracht. Op 8 juli vielen de Egyptenaren weer aan, maar vonden nu een beter georganiseerd en bewapend Israëlisch leger tegenover zich. Egypte en Syrië werden uiteindelijk vernietigend verslagen. De IDF wist de kuststrook in het midden en de Negev woestijn in het zuiden te veroveren, alsmede het hele noorden van het land. Ook het Jordaanse leger werd teruggedrongen en een strook land richting west-Jeruzalem kwam onder Israël’s controle. Jordanië wist echter oost-Jeruzalem en de Westoever te behouden. In 1949 sloten Israël en haar Arabische tegenstanders onder leiding van de VN overeenkomsten waarin wapenstilstandsgrenzen (de zogenaamde Groene Lijn) werden vastgesteld. Israël bezat nu 78% van het gebied ten westen van de Jordaan. De Arabische landen weigerden echter om Israël en dus deze grenzen te erkennen, en daarom hebben deze grenzen nooit wettelijke internationale erkenning gekregen. Vredesonderhandelingen kwamen dan ook niet van de grond, en bovendien weigerde Israël meer dan 100.000 Palestijnse vluchtelingen op te nemen, en eiste Egypte een stuk van de Negev woestijn in ruil voor vrede, wat voor Israël onbespreekbaar was. De Arabische staten begonnen zich met door de Sovjet-Unie geleverde wapens te bewapenen en stelden een boycot tegen Israël in, die door de meeste westerse bedrijven (op zijn minst gedeeltelijk) werd nageleefd, en tot in de jaren ’90 voortduurde.
De wapenstilstandsgrenzen van Israël in 1949; kaart met toestemming van MidEastWeb overgenomen van: Map of Armistice Lines of Israel and Neighboring Countries – 1949
Jaren ’50 en ’60
In juli 1951 kwamen zowel de premier van Libanon als de koning van Jordanië om bij aanslagen, na geruchten dat zij vrede met Israël zouden willen sluiten.
In de jaren ’50 voerden Palestijnse groepen vanuit de Gazastrook en Westoever (door Jordanië geannexeerd in 1950, maar internationaal niet erkend) geregeld aanvallen uit in Israël, die soms actief werden gesteund door Egypte, waarbij honderden doden vielen. In 1953 kwamen bij een Israëlische wraakactie op de Westoever, geleid door de latere premier Sharon, meer dan 50 onschuldige burgers om.
De spanningen tussen Israël en Egypte namen verder toe nadat in 1954 een groep Israëlische spionnen werd opgepakt, die van plan waren om Amerikaanse instituties in Egypte op te blazen om zo de spanningen tussen Egypte en de Verenigde Staten te vergroten (de zogenaamde ‘Lavon Affaire’). Egypte begon grote hoeveelheden wapens te kopen en sloot de Straat van Tiran af voor Israëlische scheepvaart. Israël op zijn beurt kocht ook nieuwe wapens. In 1956 nationaliseerde Egypte het Suezkanaal, dat voordien in Britse handen was. Daarop veroverde Israël, in een geheime overeenkomst met Engeland en Frankrijk, de Sinaï en het kanaal. De VS en VN waren woedend en eisten onmiddellijke terugtrekking van Israël. Israël weigerde echter te vertrekken voordat het garanties had gekregen dat het Suezkanaal en de Straat van Tiran opengesteld zouden blijven voor Israëlische scheepvaart. Onder zware druk van met name de VS trok Israël zich terug en werd een VN vredesmacht in de Sinaï gestationeerd.
In 1957 of 1959 richtte Yasser Arafat met enkele anderen (waaronder de huidige voorzitter van Fatah, Farouk Kadoumi), Fatah op in Koeweit. Arafat was geboren en getogen in Cairo, maar had deels Palestijnse ouders. Hij was lid geweest van zowel de Moslimbroederschap (Ikhwan) als de Palestijnse gewapende factie tijdens de 1948 oorlog onder leiding van Al Husseini, de Futtwah. In 1955 had hij de General Union of Palestinian Students opgericht.
In 1964 werd de PLO opgericht door de Egyptische president Nasser, als alternatief voor Fatah, nadat deze fel had uitgehaald naar Egypte vanwege haar vermeende onvermogen actie tegen Israël te ondernemen. Syrië daarentegen steunde Fatah en rekruteerde mensen voor aanslagen in Israël. Deze aanslagen (hoewel beperkt in omvang) oogstten bewondering in Arabische landen en vormden een uitdaging voor Nasser, die zich als leider van de Arabische wereld profileerde, en zette hem aan tot radicale anti-Israël retoriek.
De PLO werd tot 1969 voorgezeten door Achmed Shukairy, daarna door Arafat. Zowel Fatah als de PLO hadden tot doel de ‘bevrijding van Palestina’ en het verdrijven van alle Joden die na 1917 naar Palestina waren geëmigreerd.
De Zesdaagse Oorlog (zie ook uitgebreid artikel)
Israël begon water uit het meer van Galilea te gebruiken om delen van het land te irrigeren. Hoewel dit overeenkomstig gemaakte afspraken was, probeerde Syrië dit te verhinderen door de rivieren die in het meer van Galilea uitmonden, om te leiden. Israël viel de Syrische installaties aan die dit uitvoerden. Een en ander leidde, gecombineerd met onenigheid over de ‘gedemilitariseerde zones’ tot steeds grootschaliger aanvallen over en weer. In 1967 beweerde de Sovjet-Unie dat Israël een aanval op Syrië voorbereidde, en zijn troepen langs de grens aan het samentrekken was. De VN verklaarde, na een onderzoek, dat deze bewering onjuist was, maar Syrië zocht hulp bij Egypte en beide landen sloten een pact. Egypte begon steeds oorlogszuchtiger taal uit te slaan, en verklaarde op 16 mei 1967 op Radio Cairo: “The existence of Israel has continued too long. We welcome the Israeli aggression. We welcome the battle we have long awaited. The peak hour has come. The battle has come in which we shall destroy Israel.”
Op dezelfde dag stuurde Egypte de VN troepenmacht in de Sinaï naar huis. Een week later werd de Straat van Tiran voor Israëlische scheepvaart gesloten. PLO-voorzitter Shukairy zei in een speech voor de VN: “It will be our privilege to strike the first blow”. Een stroom van dergelijke oorlogsretoriek kwam van diverse Arabische landen. Op 30 mei sloot Jordanië zich (onder Egyptische druk) bij Egypte en Syrië aan, en Irak volgde op 4 juni.
Ondertussen riepen Israëlische officieren op tot oorlog om Egypte voor te zijn, en omdat het voor Israël onmogelijk was zijn leger voor langere tijd volledig gemobiliseerd te houden (de Israëlische bevolking telde circa 2,5 miljoen mensen, waarvan alle mannen van onder de 50 waren gemobiliseerd, wat een zware tol eiste van de samenleving). Premier Eshkol echter aarzelde en hoopte tot op het laatst oorlog te kunnen vermijden. Men probeerde tevergeefs de VS ertoe te bewegen de waterwegen voor Israël opengesteld te krijgen. Onder druk van het Israëlische publiek besloot de linkse regering een regering van nationale eenheid te vormen en werd de strijdlustige Moshe Dayan minister van defensie.
Hoewel sommige bronnen binnen de VS en Israël geloofden dat Israël een oorlog tegen de Arabieren met gemak kon winnen, was het Israëlische publiek bang en geloofde dat er een fatale dreiging was. Immers, terwijl Egypte en Syrië waren uitgerust met grote hoeveelheden modern wapentuig van de Sovjet-Unie, had Israël vooral ouder materiaal uit de jaren ’50. Voor 1967 kreeg Israël nauwelijks militaire steun van de VS. Alleen een verrassingsaanval kon Israël beslissend voordeel opleveren. Op 5 juni viel Israël aan en vernietigde in een paar uur tijd de gehele luchtmacht van Egypte, waarna het de Sinaï-woestijn veroverde. Ondertussen beschoot Jordanië West-Jeruzalem en bezette een VN gebouw daar. Na herhaalde Israëlische waarschuwingen zich terug te trekken, veroverde Israël Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. Syrië bestookte vanaf de Golan hoogvlakte dorpen in noord Israël met artillerie, waarop Israël – hoewel de VN al had opgeroepen tot een staakt-het-vuren – ook de Golan bezette. Het staakt-het-vuren werd van kracht op 11 juni. Resolutie 242 van de VN-Veiligheidsraad op 22 november riep op tot onderhandelingen om tot een permanente vrede te komen en terugtrekking van Israël uit bezette gebieden.
( Zie ook Six-Day War op Wikipedia, Six Day War en Six Day War Timeline op Zionism and Israel Encyclopedia.)
Israëlische soldaten bij de Klaagmuur na de verovering van Jeruzalem in 1967.
Bezetting en nederzettingen (zie ook artikel bezette gebieden)
Israël bezette na de Zesdaagse Oorlog land dat meer dan 3 keer zo groot was dan het eigen grondoppervlak. De regering van nationale eenheid (die vanwege de oorlogsdreiging was gevormd) bood aan de Sinaï en de Golan terug te geven aan Egypte respectievelijk Syrië in ruil voor erkenning van Israël en vredesverdragen, wat deze afwezen. Israël wilde het herenigde Jeruzalem houden als hoofdstad, en was verdeeld over wat te doen met de Westelijke Jordaanoever. Die was enerzijds van groot militair-strategisch belang voor Israël, en anderzijds, vooral voor de maximalisten en religieuzen, een gebied dat eigenlijk bij Israël hoorde, op historische en religieuze gronden. (Volgens rechtse Zionisten had dit gebied al conform het mandaat van de Volkerenbond aan Groot-Brittanië bij het Joodse thuisland moeten komen.) Het Allon plan van juli 1967 was een compromis dat voorzag in een deling van de Westoever, waarbij de strategische en dunbevolkte gebieden bij Israël zouden komen, en de dichtbevolkte gebieden aan Jordanië werden teruggegeven. Jordanië wilde hier echter niets van weten.
De overwinning in de Zesdaagse Oorlog had ongekende gevoelens van nationalisme losgemaakt onder de Israëli’s, en de religieus georiënteerden zagen hierin de directe hand van God, die de ‘kinderen Israëls’ had teruggevoerd naar hun oorspronkelijke land. De resolute afwijzing van de Arabische landen om met Israël te onderhandelen en vrede te sluiten, zoals verwoord op de Kartoem-conferentie op 1 september 1967, versterkte de nationalistische beweging in Israël, die ijverde voor Joodse vestiging in de veroverde gebieden, om deze later te kunnen annexeren. De regering stond hier afwijzend tegenover, en wilde aanvankelijk alleen militaire installaties toestaan om strategische redenen. Onder druk van de religieus-nationalistische beweging ging zij echter overstag en stemde toe -soms nadat zij voor een voldongen feit was gesteld- in de civiele nederzettingen.
De eerste nederzettingen werden gebouwd op plaatsen waar voor 1948 ook Joden hadden gewoond, die hier met geweld waren verdreven, zoals in Gush Etzion en Hebron. Daarna volgden nederzettingen in de nauwelijks door Arabieren bewoonde Jordaanvallei, waarvan de regering (conform het Allon plan) had besloten dat die om strategische redenen in Israëlische handen moest blijven. De nederzettingenbeweging, Gush Enoeniem (‘Blok der Getrouwen’) hanteerde een agressieve strategie: indien men vooraf geen toestemming kreeg vestigde men zich er illegaal, en kondigde aan zich met geweld tegen ontruiming te zullen verzetten. Vaak kon zij op steun rekenen van sommigen in het leger of de regering, die zorgden voor bescherming tegen de Arabieren en elektriciteit. Het lag voor de regering nogal gevoelig om (met geweld) ‘Joden van voor hun heilig land te moeten verdrijven’, en men stemde dan ook meestal toe in de nieuwe nederzettingen.
In 1977, toen de rechtse Likoed aan de macht kwam, leefden ca.11.000 Israëli’s in de nederzettingen, met name in de Westelijke Jordaanoever, maar ook in de Gazastrook, de Golanhoogte en de Sinaï-woestijn. De Likoed-regering gaf actieve steun aan de nederzettingenbeweging en begon met het bebouwen van de dichtbevolkte delen van de Westoever, waardoor de Palestijnen steeds meer in de knel kwamen te zitten. Ook werden grote nederzettingenblokken gebouwd dicht bij de groene lijn, de pre-1967 grens. Mensen werden naar deze nederzettingen gelokt door de huizen onder zeer gunstige voorwaarden aan te bieden. In de jaren ’80 en ’90 gingen dan ook steeds meer mensen in de bezette gebieden wonen omdat ze daar goedkoop aan een mooie woning in het groen konden komen, terwijl er in de Israëlische steden woningnood was, en niet uit ideologische gronden.
De PLO en de VN
Met de verovering van Oost-Jeruzalem, de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever kwam het gehele Britse Mandaatgebied Palestina (na afsplitsing van Trans-Jordanië) in handen van Israël, en kwamen een miljoen Palestijnen onder Israëlisch militair gezag. Hierdoor ging de Palestijnse kwestie een hoofdrol spelen in het Israëlisch-Arabische conflict. Fatah en de PLO vormden geen bedreiging meer voor Arabische landen, en legden zich, met steun van de Arabische Liga, toe op de bevrijding van geheel ‘historisch Palestina’ door middel van geweld. Aangezien verzet in de bezette gebieden met harde hand de kop in werd gedrukt, verplaatsten zij hun activiteiten naar Israëlische doelen buiten deze gebieden, zoals vliegtuigkapingen en het vermoorden van de Israëlische Olympische ploeg in München in 1972.
De PLO, sinds 1969 geleid door Arafat, werd niet alleen door de Arabische staten erkend als de vertegenwoordiger van de Palestijnen, maar ook door het Sovjetblok, en in 1974 kreeg het waarnemer-status in de VN, na een speech van Arafat voor de Algemene Vergadering waarin hij Zionisme en dus Joodse zelfbeschikking racistisch noemde, de vernietiging van Israël en een Palestijnse staat in heel het Britse Mandaatgebied bepleitte, en terrorisme ‘voor de goede zaak’ rechtvaardigde.
Arafat in Libanon rond 1975 (bron).
In navolging hiervan nam de VN in 1975 de ‘Zionisme is racisme’-resolutie aan. Met deze resolutie ging de VN, door de facto iedere zelfbeschikking voor de Joden af te wijzen, in tegen het verdelingsplan uit 1947 en resolutie 181. (Dit soort resoluties konden in de VN op een meerderheid rekenen van het Arabische, Afrikaanse en Sovjetblok). In 1991, na het uiteenvallen van het Sovjetblok en het einde van het Apartheidsregime in Zuid-Afrika, werd deze resolutie herroepen. Dergelijke sentimenten staken echter weer de kop op tijdens de anti-racisme conferentie in Durban in 2001, en bij verschillende speeches en voorstellen die door met name Arabische vertegenwoordigers bij de VN werden gedaan (zie ook AJC-campagne “One-Sided” ).
Dit alles versterkte het gevoel van veel Israëli’s dat men er in feite alleen voorstond in een vijandige wereld en geen rechtvaardigheid kon verwachten van de VN, en versterkte de rechtse Zionistische beweging en de nederzettingenpolitiek.
De Yom Kippoer Oorlog
Egypte schond het staakt-het-vuren overeengekomen na de Zesdaagse Oorlog, wat leidde tot de zogenaamde ‘uitputtingsoorlog’ waarin beide partijen elkaar heftig beschoten zonder dat het front zich verplaatste. Egypte herbouwde zijn leger snel met Sovjethulp, terwijl Israël bleef geloven in zijn absolute militaire superioriteit. In 1970 overleed Nasser en kwam de gematigder Sadat aan de macht, die voorzichtige toenaderingspogingen richting Israël deed, die door de nieuwe premier Golda Meir echter resoluut van de hand werden gewezen, omdat zij alleen in ruil voor volledige erkenning en vrede bereid was te onderhandelen.
Egypte en Syrië zinden op revanche voor hun smadelijke nederlaag in 1967, en bereidden een verrassingsaanval voor op Yom Kippoer (Grote Verzoendag), de heiligste dag in het jodendom, waarin veel Israëlische soldaten met verlof zouden zijn en het openbare leven stil lag. Ze vielen aan op 6 oktober 1973, met ondersteuning van diverse andere Arabische landen waaronder Irak en Marokko. De aanval kwam volkomen onverwacht, ondanks waarschuwingen van de Israëlische veiligheidsdienst, die de regering – nog steeds overtuigd van zijn militaire superioriteit – niet serieus nam. De oorlog leidde dan ook tot aanvankelijke winst voor Egypte en Syrië, die delen van de door Israël in 1967 veroverde gebieden terugveroverden, en zware Israëlische verliezen. Nadat het Israëlische leger volledig gemobiliseerd was, het Egyptische radarinstallaties kon vernietigen, en via een luchtbrug Amerikaanse hulp kreeg, drong Israël Egypte en Syrië terug in de verdediging en omsingelde het Egyptische derde leger door het Suezkanaal over te steken. Een staakt-het-vuren, afgedwongen door de Sovjet-Unie om zijn bondgenoten Syrië en Egypte een beslissende nederlaag te besparen, maakte op 24 oktober een einde aan de gevechten. Twee dagen eerder had de Veiligheidsraad resolutie 338 aangenomen. De oorlog kostte ongeveer 35.000 doden aan Arabische en 2700 doden aan Israëlische kant.
Israelische tank steekt Suez Kanaal over (bron).
Ondanks Israëls uiteindelijke overwinning werd de oorlog in Israël als traumatisch ervaren, en Golda Meir trad af en werd opgevolgd door Rabin, voormalig ambassadeur in de VS en chef-staf van het leger tijdens de Zesdaagse Oorlog. Ondanks zware kritiek bleef Dayan aan als minister van defensie. Omgekeerd werd de oorlog in met name Egypte, ondanks het uiteindelijke verlies, als een morele overwinning ervaren en had het zijn trots herwonnen.
Vrede met Egypte
Kort na de Yom Kippoer Oorlog begon de ontspanning tussen Egypte en Israël met overeenkomsten voor troepenterugtrekkingen. Nadat in 1878 onder bemiddeling van de Amerikaanse president Jimmy Carter vredesonderhandelingen waren gevoerd, tekenden Israël en Egypte op 26 maart 1979 een vredesovereenkomst. In ruil voor totale terugtrekking uit de Sinaï en ontmanteling van de nederzettingen daar, beloofde Egypte volledige erkenning en diplomatieke betrekkingen. Hiermee was Egypte de eerste Arabische staat die Israël erkende. Premier Begin was aanvankelijk fel gekant tegen terugtrekking uit de gehele Sinaï, maar werd door het Israëlische publiek en met name door de VS zwaar onder druk gezet. Voor het publiek was Sadats bezoek aan de Knesset in 1977, waarmee hij diepe indruk maakte, bepalend.
Begin en Sadat schudden handen in de Knesset op 20 november 1977; rechts Shamir die applaudiseert (bron)
De meeste Arabische landen hadden geen goed woord over voor de vrede, en sommige verbraken of beperkten de diplomatieke banden met Egypte. Egypte werd in 1979 tevens geroyeerd uit de Arabische Liga en pas in 1989 weer toegelaten. Sadat werd op 6 oktober 1981 door islamitische fundamentalisten (een afsplitsing van de Moslimbroederschap) doodgeschoten, waarna hij door vice-president Mubarak werd opgevolgd. In de praktijk bleken de betrekkingen tussen Israël en Egypte niet altijd bestand tegen het voortdurende Israëlisch-Arabische conflict, en was er slechts een beperkte samenwerking tussen beide landen. Israëls invasie in Libanon en later het militaire antwoord op twee intifada’s enerzijds, en voortdurende antisemitische propaganda en grote terughoudendheid in het uitvoeren van de afspraken wat betreft culturele en economische samenwerking van Egyptische zijde, zorgden ervoor dat het een koude vrede bleef die beide landen hadden gesloten.
Libanon Oorlog
Een mislukte opstand van de PLO in Jordanië in 1970 leidde tot de verdrijving van de PLO uit dat land, nadat in bloedige gevechten duizenden PLO strijders door het Jordaanse leger waren gedood. De PLO zocht zijn toevlucht nu in Libanon, waar het, evenals in Jordanië, veel aanhang had in de Palestijnse vluchtelingenkampen en er een ‘staat in een staat’ creëerde met eigen belastingen, scholen, gezondheidszorg en wetten. De PLO vergrootte de spanningen die er in Libanon heersten tussen de christenen en moslims. De terroristische aanvallen die het uitvoerde op Israël alsmede de Israëlische vergeldingsacties vergrootten de instabiliteit.
In 1975 brak de burgeroorlog uit, en in 1976 mengde Syrië zich in de strijd, officieel om de in het nauw gedreven christenen te hulp te komen maar in de praktijk vooral om zijn lang gekoesterde wens Libanon onderdeel te maken van ‘Groter-Syrië’ uit te voeren. Onder verantwoordelijkheid van het Syrische leger vielen christelijke milities het vluchtelingenkamp Tel al-Za’atar aan en vermoordden 3.000 burgers.
Nadat in 1978 bij een bomaanslag in Israël 30 mensen waren omgekomen, viel Israël Libanon binnen en bezette het deel ten zuiden van de Litani rivier. De VN veiligheidsraad riep op tot Israëlische terugtrekking en zond een vredesmacht, de UNIFIL. Israël, dat zich had gelieerd aan de christelijke Falangisten en aanvankelijk steun genoot onder met name de christelijke bevolking van Libanon, en de PLO bleven elkaar beschieten tot in 1981 een staakt-het-vuren overeen werd gekomen. Nadat in juni 1982 de Abu Nidal groep, een dissidente Palestijnse factie, de Israëlische ambassadeur in Groot-Brittannië neerschoot en zwaar verwondde, viel Israël opnieuw Libanon binnen. Volgens velen vormde deze moord slechts het excuus voor een oorlog die met name minister van defensie Sharon, en premier Begin, al hadden gepland. Bovendien misleidde Sharon het kabinet door het leger een veel grootschaliger invasie als goedgekeurd uit te laten voeren, inclusief zware bombardementen op Beiroet, om de PLO geheel uit Libanon te verdrijven. In augustus week de PLO – onder internationale geleide – uit naar Tunis. In september werd de belangrijkste kandidaat-president, Bashir Gemayel, een bondgenoot van Israël, geliquideerd door de Syrische veiligheidsdienst. Zogenaamd om de rust te bewaren, trok Israël Beiroet binnen en vielen de Falangisten, met Israëlische goedkeuring, de Palestijnse vluchtelingenkampen Sabra en Shatilla binnen, waar zij een massaslachting aanrichtten en minstens 700 burgers vermoordden. Zowel de internationale gemeenschap als het Israëlische publiek reageerden geschokt en dwongen het kabinet de zaak te laten onderzoeken. De Kahan commissie hield Sharon en verschillende leidende figuren in het leger indirect verantwoordelijk voor het bloedbad, en Sharon werd gedwongen af te treden als minister van defensie, maar bleef wel lid van het kabinet.
Kaarten afkomstig van Historical Atlas of the Twentieth Century, War in Lebanon – © Matthew White
Israël trok zich – mede onder druk van de guerrillacampagne van de door Iran getrainde en bewapende Hezbollah, langzaam steeds verder terug uit Libanon, dat verder in een staat van wetteloosheid kwam te verkeren, en waar ontvoeringen, vuurgevechten en bomaanslagen aan de orde van de dag waren. Libanon kwam echter onder steeds sterkere Syrische invloed, en hierdoor werd het ook weer wat rustiger. Israël hield een smalle strook van Libanon in het zuiden bezet, de zogenaamde veiligheidszone, waar het eveneens heftige tegenstand ondervond van de Hezbollah, die, naarmate Israël harder en wreder terugsloeg, steeds meer steun onder de bevolking genoot. In 2000 trok het Israëlische leger zich geheel terug uit Libanon.
Hoewel de schattingen sterk uiteen lopen, heeft de burgeroorlog in Libanon, inclusief de Syrische en Israëlische inmenging, zeker aan meer dan 100.000 mensen het leven gekost. Er vallen nog steeds slachtoffers door de vele landmijnen die alle partijen tijdens het conflict geplaatst hebben (Landmine Monitor Report 2004).
De verdere geschiedenis vanaf de eerste Intifada en het vredesproces is te vinden op de pagina “Vredesproces“.
Engelstalige artikelen over de geschiedenis van het conflict op deze website:
- Britain and Balfour: The Palestine Mandate – by Joseph Dunner
- Zionism and its Impact – Effect of Zionist Settlement on Arab Palestinian Economy and Society
- Palestinian Refugees, Expulsion or Flight?
- A Personal Exodus Story (A Jewish Refugee from Egypt)
© Dit artikel is copyright Israël-Palestina Informatie, afgezien van onderdelen waarvoor andere bronnen worden vermeld. Voor overname gelieve kontakt met ons op te nemen via het e-mail adres. Beperkte citaten voorzien van een link naar deze webpagina zijn toegestaan.
Enkele gebruikte bronnen op internet:
- A Brief History of Israel and Palestine and the Conflict (en diverse andere pagina’s) op MidEastWeb
- A History of Zionism and the Creation of Israel, Zionism and its Impact, Arab Revolt in Palestine (“The Great Uprising”) 1936-1939 en andere pagina’s op Zionism and Israel Information Center
- Diverse pagina’s op de Engelstalige Wikipedia
- Landkaarten o.a. van World History at KMLA, Historical Atlas of the Twentieth Century en MidEast Web Maps