Israël, de Palestijnen en het Midden-Oosten conflict

De Zesdaagse Oorlog (5-10 juni 1967)

Laatste update 5-10-2013

1. Achtergrond
    a. Opmaat

2. De oorlog
    a. Egypte
    b. Jordanië
    c. Syrië
    d. Evaluatie

3. Gevolgen van de oorlog
    a. Verliezen
    b. Uitputtingsoorlog
    c. VN-resolutie
    d. Israël en de bezette gebieden
    e. Ruimte voor vrede
    f. Nieuw beeld en positie van Israël
    g. De Palestijnen

Verder lezen


Achtergrond

Tussen Israël en Syrië speelden in de jaren ’60 meerdere conflicten: Israël ging water uit het Meer van Galilea gebruiken om delen van het land te irrigeren. Hoewel dit overeenkomstig gemaakte afspraken was, probeerde Syrië dit te verhinderen door de rivieren die in het Meer van Galilea uitmonden, om te leiden. Daarnaast steunde Syrië met wapens en trainingskampen (onder meer bij Quneitra op de Golan) de in 1959 opgerichte Palestijnse Fatah beweging, die vanaf december 1964 – vaak vanaf Jordaans grondgebied – aanslagen tegen Israël uitvoerde.

Verder was er onenigheid over de gedemilitariseerde zones (DMZ’s) op de grens tussen Israël en Syrië. Volgens de wapenstilstandsovereenkomst hadden beide landen formeel het recht hun gebied te cultiveren, maar Israël gebruikte dit cultiveren (met gepanserde tractoren) vaak om Syrische beschietingen uit te lokken. Die beschietingen gaven Israël dan een excuus om de installaties aan te vallen waarmee Syrië de rivieren omleidde of om wraakakties uit te voeren voor de aanslagen van Fatah. De aanvallen escaleerden soms tot beschietingen op Israëlische dorpen en luchtgevechten.

In 1964 verklaarde de Arabische Liga haar doel om ‘geheel Palestina van Zionistisch imperialisme’ te bevrijden, en richtte de PLO op die onder Egyptische patronage kwam. Ook werd een alliantie (de United Arab Command) gesloten tegen het Israëlische waterplan, en werden plannen uitgewerkt voor een oorlog in of na 1967. Egypte zou het bevel voeren over de troepen en Jordanië moest Saoedische, Irakese en Palestijnse troepen op zijn grondgebied toelaten. Egypte zou UNEF, de VN-vredesmacht op de Sinaï, naar huis sturen. Deze afspraken werden toen niet nagekomen, uit angst een oorlog uit te lokken voor men er klaar voor was en vanwege allerlei onenigheden en rivaliteiten die de relaties tussen de Arabische staten kenmerkten.

De Fatah beweging noemde de Israëlische waterplannen imperialistisch en riep op tot oorlog tegen Israël. Vanaf eind 1964 voerde Fatah meer dan 100 aanvallen uit, meestal vanaf Jordaans grondgebied. Het betrof vaak het leggen van mijnen op Israëlisch gebied of het opblazen van infrastructuur. Israël zette Jordanië onder druk om op te treden tegen de grensaanvallen, maar voerde ook soms ter afschrikking vergeldingsaanvallen uit op plaatsen op de Westoever waar men de terroristen vermoedde en die men medeverantwoordelijk hield vanwege het onderdak bieden, zoals in Samua op 13 november 1966. Deze aanval werd hard veroordeeld door de VN en ook door Westerse bondgenoten, met name omdat het Jordaanse leger er onbedoeld bij betrokken raakte en het de positie van de gematigde koning Hussein schaadde. Hussein beschuldigde Syrië en Egypte van lafheid omdat ze hem niet te hulp waren gekomen; Egypte beweerde dat dit niet was gebeurd als Hussein Irakese en Saoedische troepen op zijn grondgebied had toegelaten. Dergelijke beschuldigingen, en verwijten van collaboratie met het Westen en het Zionisme, verraad aan de Arabische zaak, etc. waren aan de orde van de dag en resulteerden soms zelfs in boycots van officiële Arabische bijeenkomsten.

De aanvallen van Fatah, en allerlei kleinere groepjes met namen als ‘Helden van de Terugkeer’, kregen veel aandacht in de Arabische wereld, en werden gezien als contrast met de Egyptische president Nasser, die zich als leider van de Arabische landen presenteerde en veelvuldig beloofde aan het onrecht in Palestina een einde te maken, maar niks deed. Arafat – toen leider van Fatah en niet van de PLO – beschuldigde Egypte van lafheid en inactie tegenover Israël. Pijnlijk voor Egypte was ook het feit dat na de Suez Crisis van 1956 (waarin na Egyptes nationalisatie van het Suezkanaal, Israël met de hulp van Frankrijk en Groot-Brittannië de Sinaï veroverde), als voorwaarde voor Israëlische terugtrekking een VN-troepenmacht op zijn grondgebied werd gestationeerd. Als gevolg van de daadkracht van Fatah voelde Nasser zich verplicht zich harder op te stellen tegenover Israël, en dit heeft als katalysator gediend voor de gebeurtenissen die tot de Zesdaagse Oorlog leidden. 

Arabische cartoon van Nasser die de Joden de zee in schopt.

Opmaat

In mei 1967 beweerde de Sovjet-Unie dat Israël een aanval op Syrië voorbereidde, en zijn troepen langs de grens aan het samentrekken was. De VN verklaarde na onderzoek dat deze bewering onjuist was, maar Syrië zocht hulp bij Egypte en beide landen sloten een pact. Egypte begon steeds oorlogszuchtiger taal uit te slaan, en bracht grote aantallen troepen in de Sinaï. Op 16 mei verklaarde Nasser op Radio Cairo: “The existence of Israel has continued too long. We welcome the Israeli aggression. We welcome the battle we have long awaited. The peak hour has come. The battle has come in which we shall destroy Israel.”

Op dezelfde dag verzocht Egypte de VN haar troepenmacht in de Sinaï terug te trekken, die hier met Egyptische toestemming was gestationeerd na de Suez Crisis. U Thant, de secretaris-generaal van de VN, willigde dit verzoek vrijwel onmiddellijk in, tot verbazing van sommigen. Een week later sloot Egypte de Straat van Tiran voor Israëlische scheepvaart. PLO-voorzitter Shukairy zei in een speech voor de VN: “It will be our privilege to strike the first blow”. Een stroom van dergelijke oorlogsretoriek kwam van diverse Arabische landen. Op 30 mei sloot Jordanië zich (onder Egyptische druk) bij Egypte en Syrië aan, en Irak volgde op 4 juni, nadat de Irakese president Rahman Aref op 31 mei had verklaard: “This is our opportunity to wipe out the ignominy which has been with us since 1948. Our goal is clear–to wipe Israel off the map”.

Volgens de historicus Michael Oren blijkt uit recentelijk vrijgegeven documenten dat Egypte Israël wilde aanvallen op 28 mei, de zogenaamde operatie Dawn. Israël ontdekte de plannen en bracht de VS op de hoogte, die op zijn beurt de Sovjet-Unie waarschuwde, waarna Egypte het plan afblies. Het plan kwam uit de koker van Veldmaarschalk Amer, de machtigste man binnen het leger. Hoewel Nasser bij tijden zijn twijfels uitte over de mogelijkheid Israël te verslaan, wees hij het plan niet af. Egyptes vertrouwen in een overwinning was sterk gegroeid vanwege de passieve houding van zowel Israël als de internationale gemeenschap in reactie op het terugsturen van de VN-vredesmacht en het blokkeren van de haven van Eilat.

Israël zocht meermaals de steun van de VS en de VN om de waterwegen weer geopend te krijgen, conform de afspraken na de Israëlische terugtrekking in 1956. De VS beloofde een internationale vloot (de Regatta) te creëren die de Straat van Tiran moest openen, maar kreeg hier onvoldoende steun voor in de VN. VS-ambassadeur Smythe in Syrië waarschuwde zijn regering dat VS-druk om de waterwegen voor Israël te openen op problemen met de Arabische staten zou stuiten, en dat Israël dit risico niet waard was. Israël probeerde ook om een toezegging van de VS te krijgen dat het haar militair zou steunen in het geval van een Arabische aanval, maar de VS weigerde dit, mede omdat het naast de ‘problemen’ in Vietnam niet op nog een avontuur zat te wachten. Ook wilde men Israël niet het groene licht geven zelf als eerste aan te vallen, omdat dit de VS belangen in het Midden-Oosten kon schaden. In een memorandum aan president Johnson schrijft minister van buitenlandse zaken Dean Rusk dat hij alles moet doen om een oorlog te voorkomen, en is sprake van een ‘compromis’ waarin Israël zich neer moet leggen bij de Egyptische afsluiting van de waterwegen. De VS bleef zich, ondanks uitspraken dat Israëls welzijn haar ter harte ging, strikt neutraal opstellen, zoals nog op 5 juni verwoord in een communiqué van woordvoerder Robert McCloskey van het State Department: “The U.S. position is neutral in word, thought and deed.”

Israëlische en Amerikaanse inschattingen waren dat Israël een oorlog met de Arabieren vrij makkelijk kon winnen, maar dat er duizenden soldaten bij konden sneuvelen, en het was twijfelachtig of er genoeg materieel en munitie beschikbaar was voor een wekenlange oorlog zonder Amerikaanse bevoorrading. De regering liet 10.000 graven delven en ca. 14.000 ziekenhuisbedden klaarmaken. Het Israëlische publiek was bang en geloofde dat er een fatale dreiging was. Immers, terwijl Egypte en Syrië waren uitgerust met grote hoeveelheden modern wapentuig van de Sovjet-Unie, had Israël vooral ouder materiaal uit de jaren ’50. Voor 1967 kreeg Israël nauwelijks militaire steun van de Verenigde Staten, en was Frankrijk de belangrijkste wapenleverancier. Op 5 juni, nadat Israël Egypte had aangevallen, zei de Sovjet-ambassadeur in Jordanië tegen VS-ambassadeur Burns: “Our estimate is that if the Israelis do not receive arms, we think the Arabs will win the war if they are allowed to fight it to the finish.”

Israëlische officieren riepen vanaf de Egyptische sluiting van de Straat van Tiran op tot oorlog om Egypte voor te zijn, en omdat het voor Israël onmogelijk was zijn leger voor langere tijd volledig gemobiliseerd te houden (de Israëlische bevolking telde ca. 2,5 miljoen mensen, waarvan alle mannen van onder de 50 waren gemobiliseerd, wat een zware tol eiste van de samenleving). Premier Eshkol echter aarzelde en hoopte tot op het laatst oorlog te kunnen vermijden en bleef zoeken naar een diplomatieke oplossing. Onder druk van het Israëlische publiek besloot de linkse regering op 1 juni een regering van nationale eenheid te vormen (waarin voor het eerst ook de rechtse Herut – voorloper van de Likoed – werd opgenomen), en werd de strijdlustige Moshe Dayan minister van defensie.

Op een kabinetsbijeenkomst op zondagochtend 4 juni werd besloten de aanval in te zetten, nadat duidelijk was dat de VS geen aktie zou ondernemen, noch ten behoeve van Israël, noch tegen een Israëlische aanval.
 
Het Israëlische leger aan de vooravond van de oorlog.

De oorlog

Israël beschikte over 250.000 tot 275.000 manschappen (waarvan zo’n 200.000 reservisten), 200 tot 250 vliegtuigen en 1.100 tanks. De Arabische legers hadden samen ongeveer 250.000 manschappen paraat (exclusief 50.000 in Jemen), 530 vliegtuigen en 1.500 (of volgens sommigen 2.800) tanks. Daarvan had Egypte 180.000 manschappen (inclusief de 50.000 in Jemen), ca. 420 vliegtuigen en 900 tanks; Jordanië 56.000 manschappen (exclusief meerdere Irakese brigades), 24 vliegtuigen en 294 tanks (inclusief 30 Irakese tanks), en Syrië 70.000 manschappen, 94 vliegtuigen en 300 tanks.

Zoals reeds vermeld waren Egypte en Syrië uitgerust met moderne wapens van de Sovjet-Unie, terwijl Israël vooral beschikte over ouder materieel uit de jaren ’40 en ’50. Verzoeken om nieuwe wapens aan de VS werden doorgaans geweigerd, en sinds de bekoeling van de relatie met Frankrijk begin jaren ’60 had Israël geen goede bron voor wapens meer. Alleen een verrassingsaanval kon Israël beslissend voordeel opleveren, en voorkomen dat de oorlog zo lang zou duren dat Israël door munitie en ander materieel zou raken. Bovendien was de inschatting dat bij zware verliezen aan Arabische kant de Sovjet Unie een staakt-het-vuren zou afdwingen.

 
Israëlische luchtmacht van overwegend Franse makelij.

Egypte

In de ochtend van 5 juni viel Israël de Egyptische vliegvelden aan en vernietigde in een paar uur tijd de gehele luchtmacht van Egypte, zonder grote verliezen aan haar kant. De Egyptische veldmaarschalk Amer zat die ochtend zelf in de lucht en verbood daarom het leger om luchtafweer te gebruiken uit angst dat zijn eigen vliegtuig geraakt zou kunnen worden.

Op de radio liet Israël verkondigen dat Egypte met vuren was begonnen, een bericht dat ook door internationale media werd overgenomen. Egypte beweerde ten onrechte dat men 160 Israëlische vliegtuigen had neergehaald en aan de winnende hand was.

Na het vernietigen van de Egyptische luchtmacht trokken Israëlische tanks en troepen de Sinaï-woestijn in, met steun van parachutisten die de artillerie uitschakelden. De Egyptische troepen waren overrompeld en ontvingen tegenstrijdige orders van hun superieuren. In de avond van 6 juni gaf Nasser zijn troepen het bevel tot terugtrekking, maar wees een dag later nog een staakt-het-vuren af tenzij Israël zich tot de grens zou terugtrekken. Israëlische tankdivisies (waaronder die van Ariel Sharon) slaagden er deels in de terugtrekkende Egyptische troepen de pas af te snijden en namen duizenden krijgsgevangenen. Op de avond van 8 juni accepteerde Nasser een staakt-het-vuren, maar toen had Israël al de hele Sinaï veroverd. Nasser verklaarde zijn verlies met de bewering dat Israël Amerikaanse luchtsteun had gekregen.

Op 8 juni vond een dramatisch incident plaats: de Israëlische luchtmacht en marine vielen een Amerikaans marineschip van de CIA aan, de USS Liberty, die circa 20 km van de kust van de Sinaï lag en werd aangezien voor een Egyptisch schip. Het schip werd bijna tot zinken gebracht en 34 bemanningsleden kwamen bij de aanval om. De overlevenden beweerden dat het schip duidelijk als Amerikaans herkenbaar was door vlag en opschrift, en dat de aanval opzettelijk geweest moest zijn. Officiële onderzoeken van zowel de Israëli’s als de Amerikanen concludeerden dat de aanval een tragische vergissing was geweest, maar beweringen en speculaties van een opzettelijke aanval blijven hardnekkig de kop opsteken in boeken en TV-documentaires. Voor de aanval worden daarbij wisselende verklaringen geopperd, zoals dat Israël een vermeende standrechtelijke executie van Egyptische krijgsgevangenen in de Sinaï ermee probeerde te verhullen, of de aanstaande aanval op de Golan.

Jordanië

Op 5 juni beschoot Jordanië West-Jeruzalem en bezette het VN-hoofdkwartier daar. Ook beschoot men voorsteden van Tel Aviv en bombardeerde andere Israëlische plaatsen. Na herhaalde Israëlische waarschuwingen zich terug te trekken, en nadat Jordanië een door de VN voorgesteld en door Israël geaccepteerd staakt-het-vuren afwees, viel Israël aan. Het vernietigde – net als bij Egypte – eerst de luchtmacht, zodat het totale superioriteit in de lucht had. Daarna veroverde Israël in enkele dagen Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever. Op 7 juni werd de Oude Stad met de Klaagmuur ingenomen, een voor veel Israëli’s emotioneel moment.


Israëlische soldaten bij de Klaagmuur na de verovering van Jeruzalem.

De beslissing Oost-Jeruzalem en de Westelijke Jordaanoever te veroveren werd ad hoc genomen nadat de suggestie eerder was afgewezen. Sommige Israëlische ministers voorzagen dat deze gebieden, waarmee de Joden een millennia lange verbondenheid hebben, Israël in politieke problemen zouden kunnen brengen, aangezien teruggave – ook in het geval de Arabische staten zich verzoenend zouden opstellen – moeilijk zou liggen bij het Israëlische publiek. Dit gold met name voor de Oude Stad van Jeruzalem. Dit is mede een verklaring voor het feit dat men bleef zoeken naar een staakt-het-vuren met Jordanië. Aan de andere kant verlangde Israël naar soevereiniteit over Jeruzalem, dat immers zo’n centrale plaats innam in zowel cultuur, religie als identiteit van het Joodse volk. Jordanië had de Israëli’s – in tegenspraak met het wapenstilstandsakkoord uit 1949 – stelselmatig de toegang tot de Klaagmuur en de Oude Stad geweigerd. En uiteraard kon Israël niet toestaan dat haar steden werden gebombardeerd.

Jordanië kon geen staakt-het-vuren accepteren omdat het een defensiepact met Egypte had gesloten, en in dat geval ook te zeer als collaborateur van het ‘Westerse imperialisme’ zou worden neergezet, een etiket dat het toch al had. Daarbij kwam de druk van de voor een groot deel Palestijnse bevolking van Jordanië, die hun vroegere thuisland bevrijd wilde zien. Bovendien geloofde Jordanië de valse berichten uit Egypte dat het Israël een nederlaag toebracht en deelde men graag in de overwinning. De gevolgen waren rampzalig voor Jordanië, dat de gehele Westoever kwijtraakte. Daarnaast waren circa 200.000 Palestijnen van de Westoever naar Jordanië gevlucht, waarvan het merendeel niet mocht terugkeren.

Syrië

Syrië bestookte vanaf het begin van de oorlog onafgebroken dorpen in noord Israël met artillerie vanuit de Golan hoogvlakte. Een eerste besluit van Israël om de Golan te veroveren werd door defensie minister Dayan – tot frustratie van de legerleiding – herroepen vanwege angst voor Sovjet-interventie. Pas nadat berichten waren onderschept waaruit bleek dat het Egyptische leger grotendeels was vernietigd en het Syrische leger niet tot serieus verzet in staat was, besloot Israël op 9 juni toch aan te vallen, ondanks een al op handen zijnd staakt-het-vuren. Vanwege Syrische schendingen kon Israël een definitief staakt-het-vuren afwenden tot de avond van 10 juni, nadat Israël Quneitra en de hele Golan had veroverd.

Evaluatie

Soms wordt beweerd dat de Egyptische provocaties geen werkelijke bedreiging voor Israël vormden, en Israël deze doelbewust heeft gebruikt om haar gebied te kunnen uitbreiden. Men wijst erop dat Egypte eigenlijk geen oorlog wilde, en slechts uit was op het versterken van zijn positie in de Arabische wereld en het redden van zijn eer. De oorlogsretoriek was slechts voor Arabische consumptie bestemd. Egyptes leger verkeerde in een slechte staat en kon geen oorlog tegen Israël winnen, en dat zouden zowel Nasser als Israël geweten hebben.

Dit is slechts gedeeltelijk waar. Hoewel Nasser aanvankelijk inderdaad twijfelde aan de kracht van zijn leger (en Syrië meermaals beschuldigde van onbezonnen provocaties jegens Israël), groeide zijn vertrouwen en werd hij zelfs overmoedig. Tweede man en veldmaarschalk Amer kende deze twijfels in het geheel niet. Hij had in de jaren ’60 steeds meer macht naar zich toegetrokken, vooral in het leger, en was overtuigd van Egyptes superioriteit over Israël. Wat Nasser het liefste wilde was een overwinning op Israël zonder te hoeven vechten. Hij wilde Israël zodanig vernederen en verzwakken dat hij – en niet Fatah of diens sponsor Syrië – werd gezien als de held die voor Palestina streed. Wat Egypte deed was dan ook meer dan een paar onschuldige provocaties. Het sluiten van waterwegen is een oorlogshandeling volgens internationaal recht. De stationering van grote hoeveelheden troepen en materieel direct aan het front, gecombineerd met de vele oorlogszuchtige verklaringen van Arabische kant vormden een reële bedreiging. Israël kon zijn troepen niet lange tijd achter elkaar gemobiliseerd houden, en had dus in het geval het van een aanval afzag een terugtrekking van Egyptes troepen uit de Sinaï moeten afkopen met vergaande concessies zoals opoffering van land, wat waarschijnlijk als aanmoediging tot meer Arabisch geweld en dus Israëlische concessies zou zijn opgevat. 

Bovendien waren de vele aanvallen van Palestijnse guerrillagroepen onaanvaardbaar, en hoopte Israël door de overwinning de Arabieren tot vrede te kunnen dwingen. Als ze eenmaal zouden inzien dat het onmogelijk was Israël te verslaan, en het veroverde gebied alleen terug konden krijgen middels een vredesverdrag, zouden ze wel tot inkeer komen.

Een veelgemaakte fout in het beoordelen van gebeurtenissen uit het verleden is dat men de uitkomst als vanzelfsprekend, als de enig mogelijke, beschouwt. De verpletterende nederlaag van de Arabische legers was in feite niet zo vanzelfsprekend, en Israël had op meer dan één gebied geluk: het onderschepte een eerder Egyptisch aanvalsplan, Egypte schoot niet met afweergeschut vanwege de eigen legerleider die in de lucht zat, en het miste een Jordaanse waarschuwing dat Israëlische vliegtuigen onderweg waren. Israël profiteerde van Arabische fouten zoals Egyptes verklaringen dat het aan de winnende hand was, en de aanvankelijke weigering van Egypte en Jordanië een staakt-het-vuren te accepteren. Israël nam ook risico’s: het gebruikte al zijn vliegtuigen in de openingsaanval op de Egyptische luchtmacht. Wat was er gebeurd als Jordanië en Syrië toen op grote schaal Israëlische steden hadden gebombardeerd? Wat was er gebeurd als beide landen toen met vol materieel Israël waren binnengevallen, zodat het gedwongen was aan drie fronten tegelijk te vechten? Wat was er gebeurd als Israël was verrast door een Arabische aanval op meerdere fronten?

Ook wordt wel betoogd dat niemand de oorlog wilde, en hij ontstond door een tragische samenloop van omstandigheden en misinterpretaties. Zo bleven de excuses van Jordanië aan Israël voor een dodelijke aanval van Fatah vanuit haar grondgebied gedurende een weekend op het bureau van de Amerikaanse ambassadeur in Tel Aviv liggen, en voerde Israël ondertussen de desastreuze aanval op Samua uit. De valse beschuldiging van de Sovjet-Unie die leidde tot het wegsturen van UNEF en het afsluiten van de waterwegen werd ondersteund door het feit dat in de Onafhankelijkheidsparade in West-Jeruzalem op 15 mei geen zwaar materieel werd gebruikt. Dit was om aan klachten van Jordanië tegemoet te komen en een ‘low profile’ te houden, maar werd in Egypte gezien als bewijs dat het zwaardere materieel naar het front was gestuurd.

In deze benadering wordt de staat van vijandigheid tussen Israël en de Arabische staten vanaf 1948 ontkend of op zijn minst onderschat. De wapenstilstandsovereenkomsten tussen Israël en Syrië en Israël en Egypte uit 1949 werden vrijwel direct geschonden. De Arabische leiders en de straat riepen vanaf het begin om het ongedaan maken van het ‘onrecht dat de Palestijnen was aangedaan’. De Arabische regimes waren zeer instabiel, vooral in Syrië volgde de ene coup na de andere, en koning Abdallah van Jordanië was vermoord in 1951 voor zijn te softe houding tegenover Israël. Israël op zijn beurt voerde vaker het soort wraakacties als in Samua uit, en Hussein had zich niet eerder verontschuldigd voor Palestijnse aanvallen vanuit de Westelijke Jordaanoever. De Zesdaagse Oorlog was niet zozeer het gevolg van misverstanden en toevalligheden, maar van een diep gevoel van onrecht en vernedering in de Arabische wereld, de luide roep om een tweede ronde en de weigering zich bij enige vorm van Joodse zelfbeschikking in het Midden-Oosten neer te leggen.

Gevolgen van de oorlog

Verliezen

Aan Israëlische kant vielen in de oorlog 679 doden en 2.563 gewonden; aan Arabische kant werden 21.000 doden en 45.000 gewonden gemeld.

15 Israëli’s werden krijgsgevangen genomen, terwijl Israël zelf bijna 6.000 krijgsgevangenen nam.

Israël vernietigde tussen 452 en 469 vliegtuigen en verloor er zelf 36. Van Egypte werden 320 tanks en 10.000 andere voertuigen veroverd en het meeste andere materieel vernietigd. Jordanië verloor 179 tanks en Syrië 118 tanks. De Arabische landen verloren duizenden voertuigen en artillerie.

Na de oorlog werden Syrië en Egypte door de Sovjet-Unie snel herbewapend. Vanwege de Zesdaagse Oorlog was Israël Frankrijk als bondgenoot en wapenleverancier definitief kwijtgeraakt. De VS werd de belangrijkste bondgenoot, maar was aanvankelijk terughoudend met wapenleveranties.

Uitputtingsoorlog

In oktober 1967 bracht de Egyptische marine nog een Israëlisch marineschip tot zinken met 41 doden tot gevolg. In juni 1968 begon Egypte met Sovjet-steun een uitputtingsoorlog met beschietingen over het Suez Kanaal om Israël te verzwakken en demoraliseren. In 2 jaar tijd (tot de dood van Nasser) kostte deze oorlog 1.500 doden aan Israëlische kant waaronder ruim 100 burgers. Israël antwoordde met bombardementen steeds dieper in Egypte, en met invallen. Aan Egyptische kant zou deze oorlog mogelijk 10.000 doden hebben gekost. Toch kwam Egypte volgens de meeste analisten sterker uit de oorlog dan zij erin ging, omdat men wat van de totale vernedering van ’67 had goedgemaakt en Israëls kwetsbaarheid aangetoond.

VN-resolutie

Resolutie 242 van de VN-Veiligheidsraad op 22 november riep op tot onderhandelingen om tot een permanente vrede te komen en terugtrekking van Israël uit bezette gebieden. Het benadrukte bovendien het recht van alle staten in de regio op veilige en erkende grenzen, een duidelijke verwijzing naar Israël. Israël accepteerde de resolutie, maar de Arabische staten niet. Deze resolutie introduceerde het “land voor vrede” principe als formule voor oplossing van het Israëlisch-Arabische conflict. Via de Zweedse VN-diplomaat Gunnar Jarring vonden er op basis van deze resolutie jarenlang indirekte besprekingen plaats tussen Israël, Egypte en Jordanië, die echter niets opleverden.
 
Gearceerd: de in juni 1967 veroverde gebieden.

Israël en de bezette gebieden

Israël bezette na de Zesdaagse Oorlog land dat meer dan 3 keer zo groot was dan het eigen grondoppervlak, en meer dan één miljoen Palestijnen kwamen onder haar bestuur. De regering van nationale eenheid bood aan de Sinaï en de Golan terug te geven aan Egypte respectievelijk Syrië, in ruil voor erkenning van Israël en vredesverdragen, wat deze afwezen. Israël wilde het herenigde Jeruzalem houden als hoofdstad, en was verdeeld over wat te doen met de Westelijke Jordaanoever. Die was enerzijds van groot militair-strategisch belang voor Israël, en anderzijds, vooral voor de maximalisten en religieuzen, een gebied dat eigenlijk bij Israël hoorde, op historische en religieuze gronden. (Volgens veel Zionisten had dit gebied al conform het mandaat van de Volkerenbond aan Groot-Brittannië bij het Joodse thuisland moeten komen.) Het Allon plan van juli 1967 was een compromis dat voorzag in een deling van de Westoever, waarbij de strategische en dunbevolkte gebieden bij Israël zouden komen, en de dichtbevolkte gebieden aan Jordanië werden teruggegeven. Jordanië wilde hier echter niets van weten.

De overwinning in de Zesdaagse Oorlog had ongekende gevoelens van nationalisme losgemaakt onder de Israëli’s, en de religieus georiënteerden zagen hierin de directe hand van God, die de ‘kinderen Israëls’ had teruggevoerd naar hun oorspronkelijke land. De resolute afwijzing van de Arabische landen om met Israël te onderhandelen en vrede te sluiten, zoals verwoord op de Kartoem-conferentie op 1 september 1967, versterkte de nationalistische beweging in Israël, die ijverde voor Joodse vestiging in de veroverde gebieden, om deze later te kunnen annexeren. De regering stond hier afwijzend tegenover, en wilde aanvankelijk alleen militaire installaties toestaan om strategische redenen. Onder druk van de religieus-nationalistische beweging ging zij echter overstag en stemde toe – soms nadat zij voor een voldongen feit was gesteld – in de civiele nederzettingen. De eerste nederzettingen werden gebouwd op plaatsen waar voor 1948 ook Joden hadden gewoond, die hier met geweld waren verdreven, zoals in Gush Etzion en Hebron.

Ruimte voor vrede

Veel analisten zien in de totale Israëlische overwinning een Pyrrusoverwinning: de overwinningsroes, de gevoelens van Messiaans nationalisme, en vooral de bouw van honderden nederzettingen waarin dat resulteerde zouden Israël uiteindelijk vooral hebben geschaad en nu het belangrijkste obstakel tot vrede vormen. Wat daarbij veelal wordt vergeten is dat – hoewel de nederlaag voor de Arabieren aanvankelijk te vernederend was om Israëls uitgestoken hand aan te nemen – de Israëlische overwinning ook tot het besef heeft geleid dat men Israël niet van de kaart kan vegen en met deze realiteit moet leren leven. Zonder de Zesdaagse Oorlog had Egypte geen vrede met Israël gesloten, of op voor Israël zeer ongunstige voorwaarden zoals acceptatie van de sluiting van de Straat van Tiran en opoffering van (een deel van) de Negev woestijn. Egypte had in de jaren ’50 een niet-aanvalsverdrag met Israël voorgesteld in ruil voor de Negev. Israël had de sluiting van de waterwegen zeker niet zonder oorlog ongedaan gekregen, en Egypte meende al – vanwege de Israëlische terughoudendheid na de sluiting en het naar huis sturen van de VN vredesmacht – dat het deze overwinning binnen had.

Met Syrië is het in 1999 bijna tot een overeenkomst gekomen, en momenteel ligt er een Arabisch aanbod, zij het ambigu, om vrede te sluiten met Israël nadat het zich uit alle bezette gebieden heeft teruggetrokken.

Nieuw beeld en positie van Israël

De Zesdaagse Oorlog leidde bovendien tot een hernieuwd zelfbewustzijn van de Joden. Joden overal ter wereld, ook zij die niet actief bij een Zionistische beweging betrokken waren, deelden in de overwinning, zij straalde af op alle Joden. Voor de Zesdaagse Oorlog dachten velen dat Israël geen lang leven beschoren zou zijn, en er gingen grapjes de ronde als dat de laatste Jood die Israël verliet niet moest vergeten het licht uit te doen. Het imago van de Joden veranderde van louche handelslui, sluwe advocaten en professoren in dat van vastberaden soldaten en werklui. Het imago van Israël veranderde van een haven voor vluchtelingen en Holocaust overlevenden in een trots en sterk land. Wat op micro niveau gold, gold ook in het groot: hadden verschillende VS diplomaten Israël voor de oorlog beschouwd als een ‘unviable client state’ en met minachting bekeken, nu bleek het een potentieel strategische bondgenoot, die de Sovjet-satellietstaten met gemak kon verslaan. De VS wilde bovendien hun invloed op Israël vergroten nu bleek waar het toe in staat was, en een hand hebben in de teruggave van het nieuw veroverde land aan de Arabieren om zo ook haar invloed in de Arabische landen te kunnen vergroten. Doordat Israël in het geheel geen materiële steun had gekregen van de VS, was het relatief onafhankelijk en kon de VS het moeilijker haar eisen opleggen. Vanaf de Zesdaagse Oorlog begon de ontwikkeling van steeds nauwere banden tussen beide landen, waarbij Israël steeds meer militaire steun kreeg van de VS en daardoor steeds afhankelijker werd.

De Palestijnen

De Zesdaagse Oorlog zorgde voor een opleving van het Palestijnse nationalisme vanwege de militaire bezetting van de Westelijke Jordaanoever en Gazastrook, en vanwege het feit dat men voorlopig niet meer op de Arabische staten hoefde te rekenen voor hun bevrijding. Men verzette zich vanaf het begin met geweld tegen de bezetting, en Israël trad hier vanaf het begin hard tegen op. Toch hadden de gevechten toentertijd nog niet het grimmige karakter van de intifada’s, en was de bezetting vergeleken met de huidige situatie mild, met totale bewegingsvrijheid, open grenzen met Jordanië en veel economische contacten tussen de Palestijnen en Israël (werk en handel).

Zagen veel Palestijnen zich voor de Zesdaagse Oorlog als onderdeel van Jordanië, en beschouwde Jordanië ze op haar beurt als staatsburgers, na 1967 benadrukten zij sterker hun eigen identiteit. Volgens sommige cynici is dit vooral omdat men tegen Israël was: waar Israël was, wilde men een staat. Voor 1967 maalden de Palestijnen immers niet om een eigen staat op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Hoewel het ontegenzeggelijk waar is dat de Palestijnse identiteit zich vooral in relatie tot (het afzetten tegen) het Zionisme ontwikkelde, is dit kort door de bocht. Bovendien eiste Jordanië zelf loyaliteit van de Palestijnen en ontmoedigde de ontwikkeling van hun eigen identiteit, en is het logisch dat een militaire bezetting door een vijand meer aversie oproept dan geregeerd worden door een qua religie en cultuur verwant buurland.

In 1969 fuseerden de PLO en Fatah onder leiderschap van Arafat, en voerden vanuit Jordanië guerrilla-akties uit tegen Israël. Toen ze in 1970 probeerden het Jordaanse koningshuis omver te werpen, werden ze echter met harde hand uit Jordanië verdreven en zochten hun toevlucht in Libanon, waar zij een belangrijke rol speelden in de burgeroorlog.

Uiteindelijk heeft de Zesdaagse Oorlog ook bijgedragen aan de opkomst van het islamisme, vooral omdat het seculiere Arabisch nationalisme, vertegenwoordigd door Nasser, zo’n gevoelige nederlaag had geleden.

Verder lezen:


© Dit artikel is copyright Israël-Palestina Informatie, afgezien van onderdelen waarvoor andere bronnen worden vermeld. Voor overname gelieve kontakt met ons op te nemen via het e-mail adres. Beperkte citaten voorzien van een link naar deze webpagina zijn toegestaan.