Abou Jahjah legitimeerde geweld tegen onschuldige mensen, schrijft Ratna Pelle. De Standaard trok terecht een grens.
Ratna Pelle
NRC Handelblad – Opinie, 31 januari 2017 om 22:38
Jan Kuitenbrouwer hekelt in NRC (30/1) het ontslag van Dyab Abou Jahjah door De Standaard. De Belgische krant stopte in januari met de column van de Belgisch-Libanese publicist na zijn reacties op de aanslag in Jeruzalem. Volgens Kuitenbrouwer zouden we solidair met Jahjah moeten zijn, zoals we dat ook waren met de vermoorde cartoonisten van Charlie Hebdo. Kuitenbrouwer maakt meer gekke vergelijkingen, en heeft het over „soortgelijke verzetsdaden” in de Tweede Wereldoorlog in Nederland waar wij juist een voorbeeld aan zouden moeten nemen. Dit zou legitiem verzet zijn omdat het om soldaten ging en de aanslag in bezet Oost-Jeruzalem plaatsvond.
Dat laatste is onjuist: de aanslag vond plaats op een heuvel die tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog in Israëlische handen kwam en bij de onderhandelingen in 1949 een gedemilitariseerde zone werd tussen de wapenstilstandslijnen van Israël en Jordanië. Het voormalige Britse Gouvernementshuis op de heuvel werd toen een waarnemerspost van de VN. Tijdens de Zesdaagse Oorlog nam eerst Jordanië de heuvel in en vervolgens Israël.
Dat het Israëlische soldaten betrof en geen burgers, doet niet ter zake voor de ernst van de aanslag. De soldaten waren niet op missie maar op een toeristisch uitstapje, en daarmee in feite burgers. Maar zelfs als zij op missie waren, mogen ze niet zomaar gedood worden volgens het oorlogsrecht. Onlangs nog is een Israëlische soldaat veroordeeld voor het doodschieten van een reeds uitgeschakelde terrorist. Je mag een aanvaller immers alleen doden als hij een gevaar vormt voor jou of anderen.
Kuitenbrouwer meent onterecht dat de VN alle geweld tegen een bezetter legitimeert, en haalt daartoe resolutie A/RES/37/43 uit 1982 aan. Dit is een resolutie van de Algemene Vergadering en daarmee geen internationaal recht. Daarnaast stelt het oorlogsrecht wel degelijk allerlei voorwaarden aan het gebruik van geweld, ook als je wordt aangevallen of tegen een bezetting strijdt.
Volgens veel Arabieren is heel Jeruzalem overigens bezet gebied dat de Palestijnen toebehoort, net als heel Israël. Ook Abou Jahjah denkt er zo over, en zet het woord ‘Israël’ daarom doorgaans tussen aanhalingstekens. Hij ontkent daarmee het recht op zelfbeschikking van het Joodse volk, een grondrecht dat door de VN wordt bevestigd.
Abou Jahjah legitimeert in zijn uitlatingen geweld tegen onschuldige mensen en zet mensen op tegen ‘zionisten’, te weten alle Joden die Israëls bestaansrecht niet ontkennen. Hij zet zich niet „weloverwogen” in voor de „bevrijding van een onderdrukt volk” zoals Kuitenbrouwer beweert, maar ageert tegen het bestaan van een legitieme staat die een thuis en veiligheid biedt aan een eeuwenlang vervolgd volk, en vergelijkt dit volk vervolgens met zijn eigen vroegere beulen om het dit basale recht te ontzeggen.
Kuitenbrouwer volgt Abou Jahjah ook in zijn onjuiste verhaal over zijn geboortedorp Hanin. Dit Libanese dorp werd volgens hem in 1976 door Israël aangevallen waarbij 120* burgers werden „afgeslacht”. Israël zat toen echter nog helemaal niet in Libanon en voerde daar geen grootschalige aanvallen uit. In 1976 vonden er grote moordpartijen plaats door Palestijnse, Libanese en Syrische eenheden. Deze aanval werd waarschijnlijk uitgevoerd door (met Israël samenwerkende) christelijke Libanese milities en de dodenaantallen zijn schromelijk overdreven. Pro-Palestijnse bronnen spreken van 20 tot 30 doden, en van „Israël en haar handlangers”. Met deze verdraaiing van de feiten wordt de Israëlhaat en actieve deelname aan Hezbollah door Abou Jahjah gerechtvaardigd.
Het ontslag van Abou Jahjah door De Standaard was niet laf maar juist heel moedig. Men snoert ook niemand de mond, maar trekt wel een grens in wie men aan het woord laat in het publieke debat in kwaliteitsmedia, en wie iets te zeggen heeft dat daaraan bijdraagt en wiens visie te extreem of haatdragend is.
Nederlandse media zouden hier een voorbeeld aan kunnen nemen.
Ratna Pelle is medewerker van de website Israel-Palestina.info
* Abou Jahjah zegt in Zomergasten “honderd en twintig” of “onder de twintig”; dat is (bij nader inzien) moeilijk te onderscheiden in de uitzending. Kuitenbrouwer nam het getal 120 over van mijn IMO blog en heeft het op de NRC website inmiddels met een voetnoot gecorrigeerd naar 20.
uitstekend verhaal!
Ik wil mijn hand niet in het vuur steken voor Abou Jahjah. Toch heb ik tegen bovenstaand artikel een bezwaar.
Is het zo moedig Abou Jahjah te onstslaan, omdat men een grens moet trekken aan wie men aan het woord laat?
Je kunt toch niet van Palestijnen vereisen dat zij, ook als schrijver, eerst het bestaansrecht van Israël moeten erkennen, willen zij het recht behouden gepubliceerd te worden.
Ook heb ik moeite met deze mening, omdat bijvoorbeeld het NRC-Handelsblad, waarin uw artikel verscheen, wel de kolommen openhield voor Hans Jansen (inmiddels overleden; PVV) en hem meer dan eens liet beweren dat de Westelijke Jordaanoever juist door de Palestijnen op Israël was veroverd. Ik neem het niet op voor onjuistheden van Abou Jahjah; er verschijnen echter ook ernstige leugens van de andere zijde, als die van Hans Jansen.
En er zit wel een verschil in de manier waarop Jahjah en Jansen worden ontvangen: er zijn veel mensen die zeggen dat Jahjah geen recht heeft uitgegeven te worden, of vinden dat men als schrijver op moet stappen bij de uitgever van Abou Jahjah. Maar weigeren deze schrijvers dan ook het NRC-H, omdat deze de geschiedvervalsing van Hans Jansen publiceert? Of protesteren zij tegen uitgeverijen Van Praag en De Arbeiderspers (uitgevers van Jansen)? Nee, en juist in het NRC laten schrijvers hun protest tegen Jahjah verschijnen.
Geachte Ratna Pelle, het begin van uw artikel – het ontleden van de onjuistheden van Abou Jahjah – is heel goed. De conclusie van uw artikel kan desondanks niet zomaar worden getrokken. Ook Palestijnen dienen te kunnen spreken. Bekritiseren is één ding. Weigeren een ander.