jul 152012
 

door Ratna

Op mijn IMO blog bekritiseerde ik onlangs de buitenproportionele aandacht voor de nederzettingen ten opzichte van andere problemen, knelpunten en obstakels in het conflict. Dit naar aanleiding van een nieuw rapport van ontwikkelingsorganisatie Oxfam en een aangekondigd onderzoek naar de nederzettingen door de VN Mensenrechtenraad, waarvan de uitkomsten voorspelbaar zijn.

In Israel zelf kwam onlangs een rapport uit met heel andere uitkomsten. Dit rapport gaat vooral over de buitenposten en bepleit hun legalisering. Op dit moment zijn buitenposten die vanaf de jaren ’90 werden gebouwd (toen er officieel geen nieuwe nederzettingen meer bijkwamen) niet alleen illegaal volgens internationaal recht, maar ook volgens het Israelische recht. Het rapport stelt wel voor de bouw van nieuwe buitenposten aan strenge regels te onderwerpen. Het rapport stelt ook dat Joden het recht hebben zich in Judea en Samaria te vestigen, en meent dat de wetten die op een bezetting van toepassing zijn niet gelden, “vanwege de unieke historische en juridische omstandigheden van Israels aanwezigheid in Judea en Samaria gedurende de afgelopen decennia”. Daarmee gaat het niet alleen in tegen de visie van de internationale gemeenschap, maar ook tegen het Israelische hooggerechtshof en Israelische deskundigen, aldus Alfred Muller:

De comitéleden verwerpen verder het idee dat Israël de Westoever bezet. Er is volgens hen geen sprake van „militaire bezetting” zoals het internationaal recht deze definieert. Een bezetting is volgens het comité kort van duur. Bovendien veroverde Jordanië de Westoever in 1948. In 1950 annexeerde het dat gebied, zonder dat daarvoor rechtsgeldigheid bestond. Israël zelf is officieel nooit tot annexatie overgegaan, met uitzondering van Oost-Jeruzalem.

De meeste deskundigen op het gebied van het internationaal recht in Israël en daarbuiten stellen dat er wel degelijk sprake is van bezetting. Dat is ook wat het Israëlische hooggerechtshof heeft bepaald. Tegenover de Israëlische krant Ha’aretz zei prof. David Kretzmer van de Hebreeuwse universiteit van Jeruzalem maandag dat Israël bij petities aan het hooggerechtshof altijd bevoegdheid heeft geclaimd op grond van „een bezettende macht in een bezet gebied.”

De status van de Westoever is ingewikkeld. In tegenstelling tot wat we normaalgesproken als bezetting omschrijven, is er op dit moment geen soevereine staat die dit gebied claimt. Jordanië heeft haar claims op het gebied in 1988 overgedragen aan de PLO. Bovendien werd de bezetting en annexatie door Jordanië internationaal niet erkend. Daarom menen sommige juristen dat de regels van het Britse mandaat nog gelden, en die bepaalden dat Joden zich in het gehele gebied mochten vestigen en dat de Britse autoriteiten dit moesten stimuleren. Na het mandaat, aan Groot-Brittannië gegeven door de Volkenbond, kwam echter in 1947 het delingsplan van de Algemene Vergadering van de VN en volgden nadien diverse resoluties van de VN Veiligheidsraad. Israel werd tot de VN toegelaten binnen de grenzen van 1949, en de VN heeft geen enkele aanspraak op gebied buiten deze wapenstilstandslijnen erkend, zelfs niet op de oude stad van Jeruzalem met al haar Joodse heiligdommen en geschiedenis. Het is daarom niet logisch je nu nog op de provisies van het mandaat te beroepen.

Volgens de officiële definitie van een bezetting in de Haagse Conventie is het gezag in het bezette gebied overgenomen door de bezettende macht; zij oefent de macht uit. De Palestijnen leven echter sinds 1994 onder zelfbestuur en hebben dus een eigen regering (inclusief parlement, president en een soort voorlopige grondwet) die alle lokale zaken regelt en ook een aantal nationale. In de zogenaamde A gebieden is men ook verantwoordelijk voor de veiligheid, in de B gebieden wordt dat gedeeld met Israel. Wat ontbreekt is met name controle over de grenzen, over een deel van het (geclaimde) grondgebied en het luchtruim. Daarnaast is men sterk afhankelijk van internationale hulp en wordt zo ongeveer alles gesubsidieerd wat de Palestijnen doen, wat er gebouwd wordt en geproduceerd.

In A en B gebied zijn geen Israelische troepen actief en geen checkpoints. In het C gebied is dat wel het geval, hier liggen ook de Joodse nederzettingen en buitenposten, en dit gebied komt in dat opzicht dichter in de buurt van een bezetting. Zo’n 96% van de Palestijnen woont in de A en B gebieden, dus het gaat hier om een beperkte groep die onder directe Israelische bezetting leeft. In de C gebieden zijn er veel restricties voor Palestijnen en kunnen zij bijvoorbeeld niet bouwen waar ze willen.

Zoals het rapport ook stelt is er historisch gezien een duidelijke Joodse claim op de Westbank omdat dit vroeger het hartland van het Bijbelse Israel was, waarvan nog tal van resten en tekenen in het landschap zichtbaar zijn. Ook in de tijden daarna hebben er meestal (kleine) groepen Joden gewoond, en bijvoorbeeld Hebron heeft een oude en continue Joodse bewoning gekend. Tegelijkertijd wonen er momenteel zo’n 2,5  a 3 miljoen Palestijnen in de Gazastrook en op de Westoever, en de VN had al in 1947 besloten dat zij ook recht hebben op een deel van het land. Door de Arabische afwijzing en de aanval op Israel is dat plan in de prullenbak beland, maar de intentie, namelijk dat het land gedeeld moet worden, komt tot uiting in diverse VN Veiligheidsraad resoluties die nadien zijn aangenomen. Daarin wordt uitgegaan van een tweestatenoplossing op basis van de pre-1967 wapenstilstandslijnen ofwel de ‘groene lijn’, met evt. een landruil van enkele procenten. Het Geneefse Akkoord, de Clinton Parameters, en het vredesvoorstel van Olmert uit 2008 zijn daar allemaal op gebaseerd. Voor het alternatief, annexatie van de Westoever door Israel en dus één staat met gelijke rechten voor beide volken, voelen maar weinig mensen, en de status quo waarbij de Palestijnen het met autonomie moeten doen en voor van alles van Israel afhankelijk blijven, is uiteraard ook geen oplossing. Los van de historische kant en aanspraken op het gebied, moeten de Palestijnen die er wonen immers deel kunnen uitmaken van een soevereine staat waar zij het staatsburgerschap kunnen krijgen zodat zij bijvoorbeeld vrij kunnen reizen.

Ondanks de historische en religieuze connectie wordt de Westbank door de internationale gemeenschap (inclusief de VS) als bezet gebied beschouwd waarop alle verplichtingen van een bezettende macht van toepassing zijn. Israel heeft die verplichtingen ook erkend, al is dat met het voorbehoud dat het zelf liever van ‘betwiste gebieden’ spreekt waarvan de uiteindelijke status in onderhandelingen moet worden vastgesteld. Zowel Barak als Olmert waren echter bereid om het overgrote deel aan de Palestijnen over te dragen, indien daar oprechte erkenning van Israel en een aantal veiligheidsgaranties tegenover zouden staan. Ook andere Israelische leiders hebben gezegd dat Israel niet over een ander volk wil blijven heersen en er een Palestijnse staat moet komen.

De vermeende status van het gebied heeft gevolgen voor de legitimiteit van de nederzettingen: een bezetting, hoe legitiem die op een bepaald moment ook kan zijn, is van tijdelijke aard. De bezettende mogendheid mag er weinig meer doen dan militair noodzakelijke maatregelen om de orde en haar veiligheid te waarborgen en het nodige onderhoud van infrastructuur en voorzieningen om de boel draaiende te houden. Het bouwen van nederzettingen voor de eigen bevolking in zulk gebied kan moeilijk als noodzakelijke maatregel worden beschouwd, en is ook niet te rijmen met het tijdelijke karakter van een bezetting. De nederzettingen zijn echter niet strijdig met het vaak in dit verband aangehaalde artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie. Dit artikel verbiedt een land om eigen onderdanen tegen hun wil naar bezet gebied te deporteren. Letterlijk staat er:

The Occupying Power shall not deport or transfer parts of its own civilian population into the territory it occupies.

Maar uit de discussies omtrent deze bepaling blijkt duidelijk dat het over gedwongen verplaatsing gaat, zoals de nazi’s in WOII deden. Dat is bij de nederzettingen niet van toepassing, en daar wijzen sommige Israel supporters natuurlijk graag op. Ook de Oslo Akkoorden worden door beide partijen verschillende geïnterpreteerd: volgens sympathisanten van de Palestijnen verbieden zij bouw in de nederzettingen omdat bepaald wordt dat geen van beide partijen iets aan de status van de gebieden mag veranderen voordat er ‘final status’ onderhandelingen plaatsvinden. Volgens Israel slaat dat echter alleen op een juridische verandering van status, en mogen beide partijen er bouwen.

Het bouwen van nederzettingen lijkt hoe dan ook strijdig met een tweestatenoplossing, zeker wanneer buiten de grote blokken en verder af van de groene lijn wordt gebouwd. Het evacueren van ca. 7000 kolonisten uit de Gazastrook was al een lastige en ook emotionele operatie voor Israel, en het lijkt niet erg reëel dat grote groepen kolonisten als Palestijns staatsburger in een Palestijnse staat kunnen en willen leven. Een bouwstop buiten Jeruzalem en evt. enkele grote blokken is een constructievere stap dan het accepteren van een rapport dat de bouw van nederzettingen verder wil legitimeren en bevorderen. Abbas’ houding helpt echter bepaald niet: hij eist een algehele bouwstop, dus inclusief Jeruzalem, voordat er gepraat kan worden. Onlangs wees hij ook een voorstel af om weer te gaan praten als Israel 125 gevangenen vrijlaat als gebaar van goede wil. Deze houding speelt de haviken in Israel in de kaart. Wellicht moet de internationale gemeenschap eisen dat Abbas zonder verdere voorwaarden gaat onderhandelen als in ruil het rapport Levy van tafel gaat.

 

Share